7+ - Donsdag is Kristien Dieltiens op haar best. Het verhaal valt in de eerste plaats op door de zorgvuldige compositie. De auteur slaagt er meesterlijk in
verschillende verhaaldraden en motieven te weven tot een intrigerend web. Er is
het verlies van de vriendschap met zijn beste vriend Fons, nadat Gaston diens
hamster liet vallen. Net dan krijgt Gaston van zijn opa een eendenkuiken
cadeau, dat hij tot zijn nieuwe beste vriend maakt en ook Fons noemt. Knap is
hoe de auteur Gaston voortdurend zijn aandacht laat verdelen tussen zijn
eendenkuiken en gedachten aan zijn vroegere beste vriend.
Een derde verhaallijn focust op
de band tussen Gaston en zijn opa, die bij hen inwoont: ‘In ons huis is plaats
voor vier’. Aan zijn opa vraagt hij om zorg te dragen voor de kleine Fons als
hij alleen thuis is. Gaston heeft er alle vertrouwen in, want opa Vik vergeet
soms iets, maar hem nooit. Met dergelijke kleine, bijna terloopse opmerkingen
weet Dieltiens knap hun relatie te typeren. Anders dan zijn opa hebben zijn
ouders weinig aandacht voor hem, ze zijn de hele tijd bezig met het kind dat ze
‘in het ziekenhuis willen maken’. Ook die lijn weeft zich door de andere heen. ‘Hoe
dikker mama’s buik werd, hoe groter Fons werd.’
Nadat zijn eend uitgevlogen is
en in het park een nest heeft gemaakt en hij zijn oude beste vriend Fons
terugkreeg, krijgt Gaston een zware klap te verwerken. Als hij blij thuiskomt,
kijkt zijn opa ‘somber en donker. Alsof hij voor zijn ogen gordijntjes had
dichtgedaan.’ Zijn zusje overleeft het niet. Door het beeld van het vallen (van
de hamster) te herhalen, maakt Dieltiens de pijn voor Gaston als het ware
tastbaar. Zijn vader ‘keek naar zijn lege handen. Alsof daarin mijn zusje had
gelegen en hij haar had laten vallen.’
Een laatste verhaaldraad beschrijft Gastons toenadering tot
de ‘rare’ Marie, een meisje uit zijn klas dat hem met weinig woorden maar met
een veelzeggende tekening zal helpen om zijn verdriet te verwerken. De laatste
pagina’s van het boek zijn een fraai staaltje van literair weefwerk. Dieltiens
laat alle draden en motieven samenkomen, zacht dwarrelend als de veertjes die
zijn beste vriend voor Gaston verzameld heeft. De slotzinnen zijn een mooie,
intieme ode aan de helende kracht van echte vriendschap.
Naast de zorgvuldige compositie
blijft ook de rake, herkenbare typering van het hoofdpersonage bij. Dieltiens
zet hem met groot inlevingsvermogen neer als een echte piekeraar met klein hartje.
Volgens zijn opa is er ‘niemand zo goed in achterstevoren denken als jij.’
Daarmee bedoelt hij dat Gaston goed terug kan gaan in de tijd: ‘In mijn hoofd
is een wereld waar ik alles kan zien.’ Hij onthoudt alles wat gebeurd is en kan
dat als in een film terug bekijken. Zijn voortdurende gepieker wordt meteen
duidelijk in de vele vragen die hij zich stelt bij zijn nieuwe, kleine vriend:
‘Kun je bevriend zijn met een eend?’; ‘Kun je een eend leren voetballen?’; ‘Hoe
troost je een eend?’, ‘Ik moest Fons laten weten dat ik zijn beste vriend was.
Hoe doe je dat met een eend?’
Door zijn gepieker krijgt hij het niet gezegd in de klas
dat hij dinsdag ‘eenddag’ wil noemen en weet hij niet hoe hij moet reageren op
de enthousiaste mededeling van zijn ouders dat hij grote broer wordt. Zijn
hoofd klapt dicht en er komen ‘plofwolkjes’ in. Hij voelt zich wel blij, maar
tegelijk wordt hij overspoeld door talrijke vragen. Als zijn opa vertelt dat
het niet goed gaat met zijn zusje, blokkeren zijn gedachten, wat haarfijn wordt
uitgedrukt in enkele zinnen: ‘Ik dacht aan niets. Zo is het als je niet weet
wat je moet denken. Ook niet weet wat je moet vragen.’
Jeska
Verstegen tekent Gaston in grijstinten, die de kleine piekeraar raak typeren,
contrasterend met zijn omgeving waarin het geel van het eendenkuiken en de vele
bloemen voor kleur en licht zorgen. De slotprent beeldt Gaston in kleur af, met
de hand van zijn vader op zijn schouder, een sterk en betekenisvol beeld.
Het fragment over
de leegte in Gastons hoofd biedt een staaltje van Dieltiens heldere, behoedzame
taal, waarmee ze gevoelens en gedachten als het ware aftast. Ze kent de kracht
van de suggestie, waardoor weinig, maar raak gekozen woorden meer oproepen dan
het expliciet of uitgebreid benoemen. Je voelt hoe opa Vik opfleurt als hij
ineens elke dag naar zijn stamcafé gaat, zich mooi opmaakt en ‘geheimzinnig’ aan
Gaston verklapt dat daar veel mooi volk zit. Dat plaatst zijn vreemde uitspraak
‘Een eend weet meer over de liefde van wij’ In een ander perspectief. En hoe
veelzeggend is niet die ene zin wanneer Gastons beste vriend Fons plotseling
naast hem opduikt:
‘Heel verwarrend. Nu had ik hier, in het park, twee beste vrienden die
allebei Fons heetten.’
In wat volgt beschrijft Dieltens fijngevoelig hoe ze weer
naar mekaar toe groeien. Misschien wel de sterkste passages zijn die na het
verpletterende bericht dat zijn zusje het niet gehaald heeft. Geen opgeklopte
emoties, maar een gepaste aandacht voor lichaamstaal en enkele poëtische zinnen
die krachtig verwoorden wat de gebeurtenis bij Gaston teweegbrengt: ‘Ik knikte,
liep naar papa en leunde tegen hem aan. Mijn hoofd tegen zijn hoofd. Hij sloeg
een arm om me heen.’ […] ‘Hoe hard ik ook probeerde achterstevoren te denken,
het lukte niet meer. Dat wat er nog moest komen, zou niet komen. Dat was het
enige wat ik denken kon. Oh ja, en dat alles ging veranderen.’
Donsdag voelt
zacht als dons, intens als de pijn die het leven kleurt en krachtig als de
steun die echte vriendschap geeft.
Kristien Dieltiens, Jeska Verstegen: Donsdag, Lannoo, Tielt
2024, 84 p. : ill. ISBN 9789401408653
deze pagina printen of opslaan