12+ - De 13-jarige ‘Maria-van-de-stenen’ is als baby te vondeling
gelegd bij een klooster, werd daar vanwege haar brutaliteit op haar 11de
uitgeknikkerd en werkt nu als etenbrengster, afwasser, poep- en piesopruimster
en vloerendweilster in een gevangenis In Genua. Veel lager kan haast niet. Ze
is nog nooit Genua uit geweest, weet niets van de wereld. Maar: ze is uitermate
nieuws- en leergierig. Laat er nu bij haar ‘gasten’ iemand zitten die tot zijn
eigen verveling alsmaar prachtige verhalen zit te vertellen aan bewonderaars
die hem komen opzoeken. Het is Marco Polo, wereldreiziger van de eerste orde.
Maria zit geregeld stiekem te luisteren en adviseert hem op een dag het verhaal
van zijn reizen op te (laten) schrijven, dan hoeft hij het allemaal nog maar
één keer te vertellen (en kan zij lekker meeluisteren). Win-win!
Zij is zijn motor en dankzij
hem gaat Maria’s wereld open, symbolisch begeleid door de nieuwe naam die ze
van Marco Polo krijgt: Topina, ‘kleine muis’, grijs en onopvallend. Een goeie
typering, want hoe minder ze opvalt, hoe meer ze kan doen. In geen tijd ontpopt
ze zich tot de voor de iets jongere lezer ideale heldin. Ze brengt Polo listig
in contact met een andere gevangene, Rustichello da Pisa, een ervaren
schrijver. Ze vist uit een stapel aantekeningenboekjes nr. I (te zien op de
titelpagina) en weet later ook de van Polo afgepakte en voor hem zeer
belangrijke jas terug te vinden.
We hebben daarmee
twee gelijkwaardige ikken in het boek: Topina, in zwarte letter, over de hele
pagina. En Polo, in blauw-grijze letter, de marge iets inspringend. Tussendoor
zijn er dan nog tekstjes, in bruine letter, ook ‘van’ Polo, over de dieren die
hij tegenkomt op zijn reizen. Behalve dat ze het verhaal soms een beetje
ophouden, zijn ze naar mijn idee niet allemaal even noodzakelijk. Maar goed,
voor de toenmalige lezer en Topina was zo’n beetje elk beest nieuw.
Lida Dijkstra is een
van de meesters in onze jeugdliteratuur als het gaat om het zich toe-eigenen
van of voortborduren op oude verhalen. Van de Romeinen (de Metamorfosen, 2x
zelfs: Wachten op Apollo (Lemniscaat 2001) en Het beest met
de kracht van tien paarden; een vervolg op Van den Vos
Reinaerde: Verhalen voor de vossenbroertjes (Pimento 2011); een vanuit
de Bijbel naar andere bronnen uitwaaierend, sprookjesachtig verhaal: De ring
van koning Salomo (Luitingh 2016); en over het oude Egypte (Schaduw van
Toet, over Toetanchamon). Het niveau is altijd hoog, en dat is met De
wonderverteller opnieuw het geval.
Voor dit nieuwe boek heeft ze
zich grondig ingelezen. Daarbij noteerde ze de vaststaande feiten, maar er was
volop ruimte om lekker aan het fantaseren te slaan. Het oorspronkelijke
manuscript van Rustichello is verloren gegaan, er zijn talloze afschrijvingen
en in zijn boek zelf is al sprake van een gezellige mix van feiten en
verzinsels. Dijkstra concludeert voor haar eigen boek geestig (in het nawerk:
‘Ga hier maar van uit: alles in dit boek is echt gebeurd, behalve de stukken
die volslagen verzonnen zijn’.
Aan het eind keert Marco Polo terug van zijn
wonderbaarlijke reizen door de landen van het Verre Oosten met hun soms nog
enigszins barbaarse maar vaak ook hoogstaande cultuur. Ze verruimen zijn blik,
en leren hem fanatisme en gelijkhebberigheid overboord te gooien. Hij leert een
open blik te ontwikkelen op het punt van godsdienst en man-vrouwverhoudingen. Dit
versterkt Dijkstra slim door van Rustichello een veel conservatiever iemand op
deze punten te maken. Polo meent zelfs dat het best eens zou kunnen dat de
aarde wel eens geen randen zou kunnen hebben (we zitten dan eind 13de
eeuw). Hij mijmert ook kritisch over het fenomeen oorlog. Het maakt hem
allemaal wel iets te veel een volmaakt, politiek correct mens.
Door Polo’s verhalen groeit Topina’s besef van het belang
van zelfstandigheid, vooral door wat ze hoort over de Chinese prinses Aigiarne,
een, ook lichamelijk, sterke vrouw die autonoom blijft en niet trouwt. Dijkstra
suggereert dat ze dat eventueel wel met Marco Polo had kunnen doen (wat hem ook
nog een echte held maakt). De actieve, zelfstandige vrouw is een terugkerend
thema bij Lida Dijkstra. Aigiarne (een variant op de Griekse Atalanta: ze
trouwt alleen met diegene die haar met worstelen verslaat) blijkt voor Polo én
voor Topina een voorbeeld van hoe in het leven te staan.
De eerste tekening van de net
als in Schaduw van Toet (Gouden Penseel) sterk illustrerende Djenné Fila
is, uiteraard, gewijd aan Maria. Ze maakt meteen een bijna mythische vrouw van
haar: lang, bezemstok in de hand, luisterend in een hoge, donkere ruimte met
gotische bogen, die leidt naar het licht. Op de voorgrond de plas water waarin
Maria in de eerste zin van het boek naar zichzelf gekeken heeft. Links en
rechts een kameel tegen en opgenomen in de muren. Het barst van de kamelen in
het boek, ook op de illustraties: zonder kameel geen reis. Maria/Topina krijgt
ook de slotprent, een spiegeling van het begin. We zien haar op een bootje, nu
met een vaarstok. Ze is er net op gesprongen, na eerst in een plas te zijn
beland, begonnen aan haar echte levensreis. Even fraai is de pagina, iets na
het midden, als ze bovenop een kar met vodden Polo’s jas vindt.
Een van de (verdere) hoogtepuntjes is die waarin we een
zieke en verzwakte Marco op schoot zien bij zijn vader. Fila maakt er een echte
pietà van. Sommige landschappen en typerende oosterse gebouwen mogen er ook
wezen, vooral als ze die een beetje vaag laat opdoemen uit vegen verf. Op de
schutbladen zie je logischerwijs een kaart.
Lida Dijkstra, Djenné Fila: De
wonderverteller: Over de reizen van Marco Polo, Luitingh-Sijthoff, Amsterdam,
2024, 208 p. : ill. ISBN 9789021048949. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan