Vakliteratuur

Emer O'Sullivan: Comparative children's literature

door Sara van Meerbergen

In 2000 verscheen het boek Kinderliterarische Komparatistik dat geschreven werd in het Duits door Emer O’Sullivan, professor Engels aan de universiteit van Lüneburg in Duitsland. Eén jaar later werd het boek bekroond met de IRSCL Award voor ‘oustanding research’. In 2005 kwam er vervolgens een Engelse uitgave van het boek onder de titel Comparative Children’s Literature waarvan een paperback verscheen in 2009. De Engelse vertaling maakte O’Sullivan samen met de ervaren vertaalster Anthea Bell en het oorspronkelijk zeer lijvige Duitse werk werd teruggesnoeid van 549 naar 205 bladzijden. Het Duitse origineel werd eerder door Vanessa Joosen beschreven als een zwaar beladen en wat minder toegankelijke 'turf', die onder andere door de vele voetnoten en het redelijk technische taalgebruik wat minder geschikt bevonden werd voor 'beginners' (zie recensie). Aan al deze punten werd heel duidelijk gewerkt in de Engelse uitgave die zich laat kenmerken door een grotere toegankelijkheid en vlottere leesbaarheid zonder aan academische kwaliteit te verliezen.
Het boek bestaat uit een algemene inleiding waarna zes hoofdstukken volgen. In het eerste hoofdstuk wordt een korte inleiding gegeven over vergelijkende literatuurwetenschap (‘comparative literature studies’), het onderzoeksgebied waarin literatuur over de grenzen van het nationale heen bestudeerd wordt. Belangrijke aandacht gaat uit naar culturele uitwisseling, wat vaak bestudeerd wordt in de vorm van vertaal- en receptieonderzoek. Met de idee van een zogenaamde ‘universal republic of childhood’ geponeerd door Paul Hazard in 1944 kwam er na de Tweede Wereldoorlog langzaamaan ook steeds meer aandacht voor het onderzoek van jeugdliteratuur binnen de vergelijkende literatuurwetenschap. Met haar boek wil O’Sullivan dan ook als eerste dit onderzoek in kaart brengen en het tegelijkertijd ook van een duidelijk theoretisch en methodologisch kader voorzien.
Een belangrijke aanzet hiertoe gebeurt in het tweede hoofdstuk. Hier volgt een beschrijving van negen verschillende inrichtingen die volgens O’Sullivan onderscheiden kunnen worden binnen het vergelijkend onderzoek over jeugdliteratuur. Deze gaan van meer algemene theorievorming over jeugdliteratuur en haar eigenheden naar meer specifieke inrichtingen zoals vertaling, receptie, vergelijkende esthetiek en poëtiek van jeugdliteratuur, intertekstualiteit, intermedialiteit, beeldvorming (zogenaamde ‘imagologie’) en geschiedschrijving over (onderzoek naar) jeugdliteratuur. Elk onderdeel wordt voorzien van een kort onderzoeksoverzicht en wordt ook rijkelijk geïllustreerd met voorbeeldstudies.
In het derde hoofdstuk wordt de ontwikkeling, status en internationale verspreiding van jeugdliteratuur in verschillende culturele contexten besproken. O’Sullivan besteedt hier ook bewust aandacht aan culturen die zich buiten de traditioneel dominante onderzoeksgebieden Noordwest-Europa en Noord-Amerika bevinden, zoals onder andere de Afrikaanse landen. Opvallend is ook de aandacht die besteed wordt aan hoe economische principes de internationale verspreiding van jeugdliteratuur beïnvloeden, een aspect dat overigens ook terugkeert in hoofdstuk vier in verband met de vertaling van prentenboeken alsook in de afsluiting van het boek in hoofdstuk zes waar de impact van globalisatie op de productie en verspreiding van jeugdliteratuur besproken wordt.
Hoofdstukken vier en vijf zijn volledig gericht op onderzoek over de vertaling en receptie van jeugdliteratuur. Hoofdstuk vier vertrekt vanuit een meer algemene introductie over hoe aspecten uit de vertaalwetenschap toegepast werden op onderzoek over vertaalde jeugdliteratuur waarna opnieuw verschillende onderzoeksgebieden volgens thema behandeld worden. Zo wordt bijvoorbeeld uitgebreid aandacht besteed aan hoe verschillen in culturele normen voor wat kan en wat niet kan in een jeugdboek ertoe leiden dat bepaalde passages, aspecten en ook beeldmateriaal aangepast of zelfs gecensureerd worden in vertalingen. Hoofdstuk vijf spitst zich meer specifiek toe op hoe bepaalde narratieve aspecten, zoals bijvoorbeeld de opbouwende spanning tussen woord en beeld in een prentenboek, kunnen veranderen in vertalingen. O’Sullivan heeft het hier ook over de aanwezigheid van de vertaler in de vertaalde tekst en hoe deze zijn eigen stempel op de vertaalde tekst zet, wat beschreven wordt onder de term ‘impliciete vertaler’.
Het zesde en afsluitende hoofdstuk van het boek staat in het teken van de zogenaamde ‘wereldliteratuur’ en hier worden concepten zoals ‘canon’ en ‘klassiekers’ op kritische wijze benaderd en onderzocht. Vervolgens wordt ook aandacht besteed aan de invloed van andere (populaire) media op de jeugdliteratuur in het huidige tijdperk van groeiende digitalisering en globalisatie.
Hoewel het boek vlot geschreven is en voorzien werd van vele interessante en verduidelijkende voorbeeldstudies, neemt dit niet weg dat het enige inspanning vergt bij het lezen. Vooral de talrijke onderverdelingen binnen elk hoofdstuk en de daartoe behorende ondertitels maken het geheel soms wat onoverzichtelijk. Dit werd ook eerder door Joosen opgemerkt in verband met de Duitse versie van het boek. De opdeling in kortere tekststukjes door het gebruik van allerhande ondertitels verhoogt daarentegen wel de praktische gebruikswaarde van het boek. De lezer kan naderhand gemakkelijk en snel bepaalde onderwerpen of thema’s opnieuw gaan opzoeken. Niet enkel de vorm, maar ook de rijke inhoud aan informatie en het bijna encyclopedische overzicht aan onderzoek maken van dit boek een handig naslagwerk om binnen handbereik op de boekenplank te houden. Ook de afsluitende en omvangrijke bibliografie bevat duidelijke referenties naar alle genoemde studies in het boek. Een belangrijk aspect om te onthouden is wel dat de referenties en onderzoeksoverzichten zich enkel strekken tot de eerste jaren van de 21ste eeuw. Tendensen en ontwikkelingen binnen het onderzoek van de laatste tien jaar staan dus niet mee opgenomen in het boek en moeten door de lezer zelf worden aangevuld. Dit neemt niet weg dat dit boek een goudmijn aan informatie over jeugdliterair onderzoek bevat waar ieder iets interessants over zijn eigen gebied van onderzoek of interesse in kan terugvinden.

Emer O'Sullivan: Comparative children's literature, Routledge New York, 2005, 205 p., ill.
€ 29. ISBN 9780415564120. Distributie: Taylor & Francis Group

Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2005

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri