Vanaf zes jaar

Blexbolex: Een sprookje

door Frauke Pauwels

6+ - Als kleuter kreeg je vast ook wel eens een reeks prenten voorgeschoteld met de opdracht ze te schikken tot een verhaal. Met Een sprookje legt Blexbolex zijn lezers net zo’n opdracht voor. De volgorde van de beelden ligt vast, maar daarna is de lezer aan zet. Meer dan een woord, een beeld en een inleidende tekst voor elk van de zeven delen krijg je niet. Daarmee drijft de maker het associatieve spel uit de eerder verschenen kijkboeken Allemaal mensen (2009) en Seizoenen (2010) tot het uiterste.
Anders dan in de vorige werken, waar visuele overeenkomsten een aanzienlijke rol speelden, vormen universele verhaalpatronen hier de basis voor de samenhang. Tot zevenmaal toe wikkelt de maker een reeks beelden af volgens de cyclus vertrekken-onderweg zijn-thuiskomen. Elke keer wordt die aangedikt met nieuwe plaatsen en ontmoetingen. Die evolueren van realistisch tot uiterst fantastisch – al sijpelt de maatschappijkritiek langs de beelden binnen, en krijgt het ‘sprookje’ nu en dan een wrange bijsmaak.

Een verhaal

Met de komst van ‘de vreemdeling’ lijkt de heersende orde te worden verstoord. Een toevallig veroorzaakt ongeluk zet het verkeer op zijn kop, de man wordt in de boeien geslagen, het leger komt in actie, ‘de heks’ zaait onrust, ‘de schurken’ ontvoeren ‘de koningin’... Maar wat is echt en wat is verzonnen? Waar loopt de grens tussen goed en kwaad?
Ik heb na enkele lezingen mijn versie gebouwd, maar u mag het gerust anders lezen. Een sprookje stoelt op elementaire verhaalelementen – zo’n beetje alsof je de onderdelen van Vladimir Propps sprookjesgrammatica (waarin de literatuurwetenschapper toont dat alle sprookjes opgebouwd zijn uit een aantal vaste elementen) in illustraties krijgt voorgelegd. Precies door de culturele connotaties van de woorden en beelden en hun verwijzing naar gekende verhaalpatronen komt het verhaal tot stand. Daarbij is het aandeel van de lezer erg groot. Niettemin houdt Blexbolex de touwtjes strak in handen.
Net zoals in vorig werk wordt ook in dit boek elk beeld begeleid door slechts één woord. Elk woord wordt voorafgegaan door een bepaald lidwoord, een duidelijk contrast met de titel, ‘Een sprookje’, en met de voorgaande werken, waarin het onbepaald lidwoord steevast werd aangehouden. Die keuze versterkt de rol van het woord als begrip: niet de individuele uitbeelding is hier van belang, maar wel het woord als drager van een idee, een cultureel bepaalde connotatie. ‘De heks’ is niet een stiefmoeder van deze of gene prinses, maar wel het archetype: ‘de’ boosaardige figuur, die met tovenarij de wereld uit evenwicht brengt. Door de woorden, net als de beeldelementen die ze beschrijven, na ‘de toverij’ van de heks ook letterlijk op hun kop te zetten, door elkaar te schudden of zelfs geheel te laten verdwijnen, wordt hun aandeel in het verhaal en hun rol als betekenisdrager versterkt. De chaos in de stad wordt bijvoorbeeld niet alleen uitgedrukt door voertuigen kriskras over de straat te plaatsen of soldaten tussen de verspreide huisraad liggend, hangend over een boomtak of ondersteboven aan de stoeprand af te beelden. Ook de letters van de begeleidende woorden ‘de verkeersopstopping’ en ‘de soldaten’ ontsnappen aan hun typografische keurslijf en worden willekeurig boven of onder de schrijflijn geplaatst.
Blexbolex speelt op allerlei vlakken met het verwachtingspatroon van de lezer en ontwikkelt een complex intra- en intertekstueel spel. Als lezer krijg je voortdurend het gevoel iets over het hoofd te hebben gezien, waardoor het leesproces iets wegheeft van de processie van Echternach: voor elk paar bladzijden vooruit, is er een terug.
Blexbolex ordent de beelden immers allerminst toevallig. Hij volgt een mathematische structuur en schuift bij elke nieuwe versie tussen elke twee beelden een nieuw beeld in. Zo vormt elk verhaal een uitbreiding van het voorgaande en telt het eerste verhaal slechts drie en het laatste wel 129 beelden. Dat deze onderliggende structuur nergens de overhand neemt, is een sterk staaltje meesterschap.
Van bij de kaft zet Blexbolex de lijnen uit: een overzichtsbeeld dat doorloopt over voor- en achterzijde verzamelt de belangrijkste figuren en een flink aantal plaatsen uit het verhaal. Vooraan staat de koningin centraal, op de achterflap – de nachtzijde – zijn ‘de slechten’ verzameld, met als opvallendste figuren de heks en de slechterik. Dat de kabouter op de rug komt te staan en daardoor goed en slecht lijkt te verbinden, kan – voor wie terugblikt op het verhaal, geen toeval zijn. Op de schutbladen gaat de voorstelling van verhaalelementen verder: in een soort uitgerekt oneindigheidsteken worden telkens zeven keer drie elementen voorgesteld.
Elk deel opent met een inleiding die een beetje lijkt op de samenvattende hoofdstuktitel uit de klassieke roman: de verteller, in een opvallend en wat stroef wij-perspectief, zegt kort wat er in het hoofdstuk staat te gebeuren. De stijl van deze teksten is dan ook het enige minpunt van het boek; hun aanwezigheid heeft – voor wie Een sprookje wil lezen als een oefening in vertelkunst – echter wel degelijk een functie. Ze slaan immers de brug tussen de twee vertelniveaus waarmee het boek speelt en maken de lezer medeplichtig aan de fantasie van de verteller. Op het eerste niveau is er het kaderverhaal van ‘wat een kind op zijn dagelijkse weg van school naar huis vond’. Dat wordt onder woorden gebracht door een verteller, die zich via het wij-perspectief met de lezer vereenzelvigt. Veel belangrijker is het ingebedde, gefantaseerde verhaal. Door de aard van het werk wordt de lezer in zekere zin tot deelname gedwongen. Wil hij het verhaal volgen, dan moet ook hij een beroep doen op zijn fantasie en verhalend vermogen.
Pas in het derde deel van het verhaal worden personages geïntroduceerd, die gaandeweg een steeds belangrijkere rol vervullen. Naarmate het aantal afbeeldingen toeneemt, wordt de opeenvolging concreter, filmischer. In het zevende deel, dat zich bijna volledig ‘s nachts afspeelt – wanneer de fantasie over de hersenen regeert – , volgen de illustraties elkaar op als de frames van een film. De zeven delen vormen niet alleen een herhaling en uitwerking van elkaar, zij volgen elkaar ook op. Het verdubbelde oneindigheidsteken dat het kleed van de koningin en de schutbladen siert, vindt zo zijn ultieme invulling. Hoewel aan het eind van elk deel het huis wacht, biedt dat niet altijd de verwachte veiligheid en rust. Het huis staat letterlijk op zijn kop, wordt ontleed tot een raam, een muur, een dak, is opgegaan in de nacht. Pas in de laatste cyclus wordt het ook bewoond: de koningin, haar vreemdeling en zowaar ook de – geketende – schurken zwaaien de lezer vrolijk uit. Toch wordt ook nu weer die weergekeerde rust aan het wankelen gebracht: op het laatste blad, boven colofon en dankwoord, zien we hoe de ene schurk de andere van zijn ketens wil ontdoen.
Volgens de inleidende tekst vertelt dit boek een verhaal ‘zo oud als de wereld: het gebeurt elke dag opnieuw’. Die laatste zin opent, samen met de mogelijk ironisch te interpreteren titel en de woordkeuze bij sommige beelden, de weg naar een wat grimmigere lezing, die niet focust op het fantastische einde, maar langer stilstaat bij het middendeel, waarin de vreemdeling verantwoordelijk gesteld wordt voor de chaos in de stad, een leger wordt gemobiliseerd en ‘gekonkel’ plaatsvindt. Het laatste deel, waarin de held tijdens een nachtelijk avontuur de koningin uit de handen van de slechteriken bevrijdt, de schat vindt, het evenwicht herstelt en iedereen weer thuiskomt, blijft in die lezing een oningevulde wensdroom.
 
Het beeld

De beelden dragen onmiskenbaar de stempel van grafisch kunstenaar Blexbolex. Opnieuw vertrekt hij van de zeefdruktechniek en worden de prenten gekenmerkt door een nostalgisch kleurgebruik en een gestileerde stijl, waarbij duidelijk afgelijnde elementen en opvallende kleurvlakken doen denken aan de vormentaal van Russische prentenboeken uit de jaren twintig en dertig. Daar plukt hij wel meer elementen uit: erg sterk is de rol van ‘de vreemdeling’, een man met gele jas, pet, pijp en vioolkist, die in mijn beeldgeheugen meteen de deur openzet naar Marc Chagall, de Russische kunstenaar bij wie de violist en merkwaardig ‘zwevende’ figuren wel vaker voorkomen – in de Joods-Russische cultuur zou die violist bij belangrijke gebeurtenissen zoals geboorte en huwelijk een vaste rol vervullen.
Hoewel de illustraties sterk zijn uitgepuurd, bevatten ze ook duidelijk mimetische elementen. Zo verwijst de kostumering van de slechterik duidelijk naar de klederdracht van samoeraistrijders, en is de gelijkenis van de luchtballon met de eerste ballon van de broeders Montgolfier onmiskenbaar. Blexbolex leunt met dit boek dan ook sterker aan bij illustraties en (animatie)film dan met zijn voorgaande kijkboeken. Naarmate het boek vordert, worden de afbeeldingen complexer, bevatten zij meer details en een meer geschakeerd kleurgebruik – zelfs al is het nacht. Beelden worden in Een sprookje niet langer tegen een witte achtergrond geplaatst, maar zijn bladvullend, op de witruimte onderaan na, waarin het woord de volle aandacht krijgt.
Doordat de maker doorheen het boek beelden herneemt in licht gewijzigde vorm, noopt hij de lezer tot zorgvuldig kijken. De mogelijkheden van zeefdruk, met zijn lagen in diverse schakeringen, komen hier goed tot hun recht en leiden tot erg rijke beelden. Zo schemeren gebouwen en figuren letterlijk door de nacht. Ook de combinatie van woord en beeld werkt een bijzondere kijkhouding in de hand. Je leest als het ware niet enkel horizontaal, in de lijn van het verhaal, maar ook verticaal, op zoek naar de betekenis die gecreëerd wordt in het samenspel tussen woord en beeld. Hoe lees je bijvoorbeeld ‘het ongeluk’ als de vreemdeling op de bijbehorende prent onder de voet wordt gelopen door de politie, knuppels in de aanslag?

Een boek?

Bij de uitreiking van het Gouden Penseel voor Seizoenen maakte de jury de bedenking: ‘Is het wel een kinderboek? Is hier wel sprake van tekst? Zijn het wel illustraties? Dit spel van gedachtesprongen en gezichtsbedrog vertegenwoordigt een volstrekt eigen kwaliteit. ‘ (Juryverslag Gouden Penseel 2011). Het zijn vragen – en een vaststelling – die ook voor Een sprookje opgaan. Een sluitend antwoord geven is onmogelijk, al was het maar omdat over de genoemde concepten geen consensus bestaat. Want wat is een kinderboek? En wat is tekst?
Een sprookje is een boek voor alle leeftijden: wie de interactie tussen woord en beeld wil volgen, wie de herhaling en opbouw van het verhaal wil vatten, wie het boek wil lezen als een onderzoek naar de grenzen van een verhaal en verhalen, moet al flink wat leeservaring hebben opgebouwd. Maar elk kind dat vertrouwd is met de archetypen uit onze verhaalcultuur, is in staat uit deze reeksen van beelden een verhaal te scheppen en kan plezier vinden in de esthetiek van de beelden en het verhalende spel.
Nu prentenboek, stripverhaal en film steeds meer naar elkaar opschuiven, wordt de vraag naar de werking van beeldsequenties en de geldigheid van de bestaande concepten om die te bespreken wel vaker gesteld. Wat zijn de gelijkenissen en verschillen tussen strips, prentenboeken en digitale media zoals games? Is er nog sprake van een prentenboek als woord en beeld niet evenveel gewicht in de schaal leggen, zoals hier het geval lijkt? Noopt een stripverhaal of een woordloos prentenboek de lezer tot een andere, sterker visueel georiënteerde, geletterdheid dan het ‘klassieke’ prentenboek? Een sprookje biedt de ultieme toetssteen voor dat debat en is alleen al daarom een must.
De Duitse letterkundige Iser stelt dat ‘leegte’ een voorwaarde is voor kunst. Blexbolex heeft met dit werk de grenzen van die leegte afgetast. Wie houdt van verhalen bouwen en zich graag laat leiden door visuele prikkels, vindt in Een sprookje, verzorgd gedrukt op dik papier, in een handzaam pocketformaat met harde kaft, een heerlijk kleinood. Voor anderen is het mogelijk een brug te ver – maar vraagt kunst niet altijd een inspanning? Dat een literair werk ontstaat in de individuele leeservaring wordt hier onloochenbaar waar. Een bijzonder en bewonderenswaardig boek, waarin je blijft kijken. En opnieuw, en opnieuw. Knap!


Blexbolex , Een sprookje, Clavis Hasselt, 2013, 174 p., ill. € 18,95. ISBN 9789044820362. Vert. van: Romance

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswelp 2013

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri