12+ - Een storm, een schipbreuk, een eiland. Het is een vertrouwd
vertrekpunt voor avonturenverhalen, maar de manier waarop Brian Selznick dit in
De Wonderlingen – letterlijk – in
beeld brengt, is bijzonder, en tegelijk tekenend voor zijn oeuvre. Selznick
opent het verhaal met beeld in plaats van met tekst. Die pagina’s lange
beeldenstroom lijkt in niets op een stripverhaal, en des te meer op film.
Fotografische potloodtekeningen in grijstinten nemen ruim de tijd om in te
zoomen op gezichtsuitdrukkingen en sprekende details en leiden het oog van de
lezer als een camera. Het motto van het boek, ‘Je ziet het of je ziet het
niet’, wordt van bij het begin uitgewerkt: na enkele pagina’s toont een
detailbeeld de aankondiging van een toneelstuk aan boord van de Kraken. Zo
werkt Selznick toe naar een web van verhalen, waarin de grens tussen fantasie
en werkelijkheid niet altijd duidelijk is.
Net als in eerder werk
combineert de auteur-illustrator daarvoor filmische beelden en tekst in een
lijvig boek. Anders dan in De uitvinding
van Hugo Cabret, waarmee hij internationaal doorbrak en wat leidde tot een
verfilming door Martin Scorcese, wisselen tekst en beeld mekaar hier niet
geregeld af, maar krijgen ze elk hun eigen ruimte en schuiven de verhalen pas
gaandeweg in mekaar.
De enige overlevenden van de schipbreuk, Billy en zijn hond Teer,
inspireren de decorateur van een schouwburg in opbouw en vinden daar ook hun
vaste stek. Als Billy jaren later een vondeling onder zijn hoede neemt, vormt
die de start van een lange stamboom beroemde, en vaak ook beruchte,
bevreemdende acteurs. Nalateling Leo(ntes), die liever tekent dan acteert,
trekt zich gedwongen terug in de coulissen en ontmoet er zijn verloren gewaande
grootvader Alexander. Het is voor de lezer even wennen aan dit kluwen
personages uit één machtige stamboom, vooral omdat die kennis moet opgebouwd
worden uit fragmentarische teksten die in de tekeningen zijn verwerkt:
uittreksels uit huwelijks- of geboorteregisters, krantenartikels en
handgeschreven briefjes. Wanneer Leo op het punt staat de schouwburg achter
zich te laten en in te schepen naar India, slaan de vlammen uit het dak. De
lezer ziet hoe Leo terugrent om zijn grootvader te rennen, maar het –
voorlopige – slotbeeld van om zich heen grijpend vuur laat je in het ongewisse
over de afloop.
Na dit beeldverhaal, dat ruim de helft van het boek in beslag neemt,
wordt de lezer naar 1990 gekatapulteerd, en naar Joseph. Als vanzelf ga je op
zoek naar verbanden met wat je eerder zag. Er is de treinrit waarmee Joseph
naar Londen komt nadat hij van school is weggelopen, er is de stem van het
raadselachtige meisje Frankie die ‘Volg het schip’ roept, wat een goudkleurige
windwijzer op het huis van de gezochte oom blijkt te zijn, er is een oud
schilderij met een man en gordijnen als op toneel. Het duurt tot het derde
hoofdstuk voor je zekerheid krijgt over die schijnbaar toevallige verbanden:
Joseph ontwaart het woord ‘Kraken’ op de lijst van een schilderijtje van een
schipbreuk, in het huis van zijn zonderlinge oom Albert.
Is Selznick niet de grote
stilist en kiest hij voor een wat traditionele vertelstijl, dan is hij wel een
sterk verhalenbouwer. Alle elementen haken in elkaar. Zo is er het motief van
vuur en brand: de draak in het toneelstuk op de Kraken, het eiland dat vuur
vat, de schouwburg die in vlammen opgaat, Joseph die van vlammen houdt ‘als
herinnering aan zijn opa’, de vele kaarsen en open haarden in het huis van oom
Albert… Ze symboliseren hoe periodes met een ruk kunnen worden beëindigd, en
hoe vele van de personages onderhuids in rouw blijken gedompeld, een
allesverterend verlies waar enkel de verbeelding tegenop kan.
De Wonderlingen bevat dan ook vele referenties aan literatuur als
motor van spel en verbeelding: tussen de weinige spullen die Joseph bij zich
heeft zitten, zijn lievelingsboeken (met onder meer Ontvoerd van Robert Louis Stevenson, Grote verwachtingen van Charles Dickens, De heksen van Roald Dahl) en de gedichten van William Butler Keats
in het boek van Josephs vriend Knip (met daarin het onderstreepte gedicht met
de versregel ‘Maar ik, arme man, heb slechts mijn dromen’). Verder zijn er
verwijzingen naar personages als Pip, Mowgli en ‘honden die hij uit boeken
kende: ‘Lassie! Toto! Bobbie! Pongo!’, plaatsen als Oz en Narnia, de
theaterstukken van Shakespeare… Al die verwijzingen zijn dan wel geen deel van
een intelligent intertekstueel spel, voor jonge lezers kunnen dergelijke volledige
titels des te meer gelden als wegwijzers en nieuwsgierig maken naar literatuur.
Sterk is hoe
de uiteindelijke ontknoping – ik mag echt niet te veel prijsgeven - de kracht
van fictie aftast. Wat kunnen verhalen betekenen? In het nawoord verwijst
Selznick naar zijn inspiratiebron, de levens van Dennis Severs en David Milne.
In het overlijdensbericht van die eerste, dat hij integraal opneemt, wordt
Dennis Severs ‘schrijver van een driedimensionale historische roman’ genoemd.
Dat opentrekken van wat een roman kan zijn, tot een ervaring die de lezer zo
veelzijdig mogelijk aanspreekt, is precies wat Selznick doet. Die vergelijking
maakt hij overigens zelf, als de verteller over Josephs eerste bezoek aan het
huis van zijn oom bericht:
‘[H]ij had ook nog nooit zoiets gevoeld als nu. Wat er nog
het dichtst bij kwam, dacht hij, was als Knip en hij samen in een boek
opgingen. Dan maakte zich soms een vreemd gevoel van hem meester terwijl ze
door de bladzijden heen joegen, en dan verdwenen de woorden en zaten ze diep in
Oz, of in Narnia, de Andes of Afrika, waar alles echt en intens was en lééfde.’
Het gevoel
door bladzijden te kunnen jagen wordt door de in- en uitleidende beeldverhalen
van Selznick aangewakkerd, zodat lezen hier soms een erg filmische ervaring
wordt. Meer dan De uitvinding van Hugo
Cabret vraagt dit boek doorzettingskracht van een minder ervaren lezer,
maar De Wonderlingen bevat alle
elementen om je diep in het verhaal te laten wegzakken.
Tielt : Lannoo 2016, 645 p. Vert. van The MArvels door Aleid van Eekelen-Benders. ISBN
9789401433815
deze pagina printen of opslaan