Dansen met de angst
12+ - Met
de titel Hoe angst klinkt plaatst Hans Hagen zich in de stroming binnen
de jeugdpoëzie die duistere emoties probeert te verwoorden. Ook al slaat de
titel in de eerste plaats op de slotafdeling, toch duikt het motief van de
angst geregeld op in de bundel. Dat gebeurt al letterlijk in het
openingsgedicht, waar het geplaatst wordt tegenover ‘vrij’, een ander centraal
motief in Hagens poëzie. ‘Vrij’ roept hierbij niet enkel vrijheid op (de zomer
zonder school en ouders), maar ook het werkwoord ‘vrijen’.
Ook deze associatie duikt wel
vaker op in Hagens werk en ook in deze bundel, heel duidelijk bijvoorbeeld in
‘zonder’, waarin de ik wegdroomt over zijn liefje:
‘ik zou zo graag
eens
vrij met jou […]
vrij en vrijen verder niets.’
In de eerste gedichten van de
bundel komen allerlei gebreken of onvolkomenheden aan bod die voor angst kunnen
zorgen. In ‘spraakgebrek’ (overgenomen uit Ik schilder je in woorden,
2001) staat de angst om de geliefde aan te spreken centraal, een thema dat
verder uitgewerkt wordt in ‘zachte ogen’. Ook blozen biedt stof voor een
gedicht, net als afgaan voor de klas of tegenover het andere geslacht, en
dyslexie. Het gedicht over dit laatste onderwerp staat vol fout geschreven
woorden, waardoor het doet denken aan ‘Ortho’ uit Maar jij (2004),
waarin de woorden in de zinnen door elkaar gehaspeld werden.
Het belangrijkste ‘wapen’ van de
ik is de verbeelding. Daardoor kan hij de relatie met zijn moeder op zijn kop
zetten (‘stel je voor dat niet jij / maar dat ik de moeder was / liet jij je
wiegen dan door mij’). Door weg te dromen in de klas, komt energie vrij voor
een kleine rebellie. En door een andere kijk op de cijfers op het rapport
ontstaat ‘kunst’:
papa ik vraag je
wil je mijn cijfers
niet per vak deze keer
maar in zijn totaal
als kunstwerk bekijken.
Hoe angst klinkt
bevat geen illustraties. Wel zijn er enkele tussentitels en volledige gedichten
afgedrukt op gekleurde bladen in verschillende tinten blauw. Hierdoor wordt de
bundel in acht ‘afdelingen’ ingedeeld. De tweede afdeling draagt als kop ‘voor
wooley’, waarbij ‘wooley’ de naam van een hond blijkt. In deze afdeling duiken
nog andere motieven op die typisch zijn voor Hagens poëzie: het ‘anders’ zien
en de spiegel. In ‘welterusten’ blijkt wat eerst een houten paaltje leek, in
werkelijkheid een bosuil te zijn, die er door de beeldspraak toch ook weer
anders uit gaat zien:
‘veren bol
een boeddha in het klein
die ons een knipoog kuste’
In ‘zichzelf’ confronteert een plas water wooley met haar
spiegelbeeld. In ‘spelen’ komt de hond tegenover een familie vossen te staan,
met als centrale thema: zien en gezien worden, een thema dat ook in de
(jeugd)poëzie van Eva Gerlach een belangrijke rol speelt en dat verder in de
bundel nog opduikt in ‘kerstochtend’, waarin de ik een ree ontmoet. In ‘stop
dag’ staan vroeger en nu pijnlijk tegenover elkaar. Wooleys vroegere dartelheid
is verdwenen. Haar gestruikel en gezwalk doen de ik verzuchten:
‘ach wooley
ga toch rustig het hoekje om.’
De woordspeling in de slotregel
van ‘stop dag’ kondigt de volgende afdeling aan, waarin het spel met de taal en
de relatie tot de werkelijkheid centraal staan. De titel van het
openingsgedicht ‘vrij mij’ is meteen meerduidig en ook de combinatie
‘buurvrouw gluurvrouw’ licht op. ‘Zoek je’ verwoordt hoe je op papier al
je wensen, geheimen en ideeën kwijt kunt, ‘het geeft je altijd gelijk’. Ook de
titel ‘vers’ is meerduidig. Het gaat over taal als bindmiddel in de liefde:
‘woorden om te
minnen
taal verbindt ons zeer’.
‘Drink inkt’ gaat nog verder:
elk leeg papier wacht op een vers verhaal of gedicht. Het thema dat hier het
meeste toe uitnodigt, is de liefde, zo blijkt uit de laatste twee gedichten van
deze afdeling: de liefste vragen lees je ‘in handen en monden en ogen’ en ‘ik
beschrijf je het liefst / als alles uit.’ De liefde leidt in die zin tot het
naakte woord of naaktheid zonder meer.
‘Water’ en ‘nat’, gedrukt op
donkerblauwe ondergrond, zijn oeroude symbolen voor de overgang naar nieuw
leven, waar de volgende afdeling over gaat. Die afdeling bevat onder meer
‘Salto natale’, overgenomen uit Hagens gelijknamige eerste bundel voor de jeugd
(1994). Opmerkelijk is er de spanning tussen de verwachting die het nieuwe
leven wekt en de slotgedachte ‘o lief toekomstig kotelet’.
De afdeling ‘uit zicht’ groepeert gedichten rond de dood,
een thema dat hier, net als in zijn vorige bundels, voor de meest beklijvende
poëzie zorgt. Alle titels bevatten het element ‘uit’: ‘uitslag’, ‘uitzicht’,
‘uitweg’, ‘uitstel’ en ten slotte het finale ‘uit’. Ze beschrijven de dood van
een vader, geveld door het roken. De laatste twee gedichten bleven me het
sterkste bij. ‘Uitstel’ is een bitterzoet gedicht over euthanasie en waardig sterven,
met net voldoende woorden om het verdriet in bedwang te houden. Het begint met:
‘dokter dood kwam rond het middaguur / de reis werd voorbereid.’ De
appelplukkers buiten brengen het beeld binnen van de rijke oogst van het leven,
‘wij praatten en wij lachten’. Het laatste woord is aan de stervende:
ik ga straks
graag meteen zei je
wachten heeft geen zin
met de
stroom mee wil ik gaan
mijn kracht is weg
nooit meer
ertegenin
In ‘uit’ is het afscheid nog verder
uitgepuurd, tot in de laatste woorden: ‘laat me stromen / laat me / laat me
gaan’. Het is geen toeval dat er na ‘uit’ nog drie gedichten volgen, gericht op
het leven dat verder gaat. De titel ‘licht’ spreekt voor zichzelf en geeft
expliciet het woord aan de dichter:
‘de sneeuwvlok
valt
zo licht en zacht
nog lichter
dan de dichter dacht.’
‘Mis mij’ en
‘ik ook’ verwoorden hoe de gestorvene verder leeft in zijn kinderen:
‘ik loop jou jaren in
kom met gemak langszij
ouder ben ik straks
drijf ik je stilletjes voorbij’ en ‘ik schrok vandaag
ik
hoorde mij omdat ik ook
twee keer precies hetzelfde zei
hoe erfelijk is zeuren.’
De slotverzen brengen angst en hoop, einde en een nieuw
begin, dood en liefde in balans. ‘Hoe angst klinkt’ verwoordt de band met het
paard dat voor de ik vuur en vrijheid betekent, tot het zijn eigen dood
tegemoet springt. ‘Danszand’ vormt de overgang van donker naar licht, via de
poëzie: ‘aan de einder wacht donker / of is het licht / aan de einder wordt
alles gedicht.’ Het slotgedicht heeft maar enkele woorden meer nodig om de hoop
op te roepen, de rest is stilte:
als ik jou
zie
val ik
stil
Hoe
angst klinkt is een
integere bundel, die door de cirkelstructuur en de krachtige motieven een hecht
geheel vormt. Die motieven, zoals angst, vrijheid, dood en liefde verbinden de
bundel ook met zijn vroegere werk. Die band versterkt Hagen nog door gedichten
te hernemen (wat hij in een nawoord kort verantwoordt).
Veel gedichten blijven bij door
de heldere, kernachtige verwoording, de herkenbare emoties en de vermenging van
ernst en speelsheid. Maar andere gedichten vervliegen snel: ze zijn te
doorzichtig, dagen de lezer te weinig uit en bevatten niet genoeg spanning
tussen de woorden. Een gedicht als ‘bloos’ is te verhalend en te expliciet,
waardoor het te weinig aan de verbeelding van de lezer overlaat. De woordspelingen
in ‘le-raar’ zijn al te doorzichtig, hij is ‘zo kwaad in kwadraat’ en ‘zo
bètaweterig’. Gedichten als ‘vragen’ en ‘vlinder’ bevatten te veel goedkope
rijmen en opvullers:
‘de wereld lacht
soms zoet soms rauw
de wereld
wacht ja
wacht op jou’
Los van deze bedenkingen bevat Hoe
angst klinkt echter meer dan voldoende fascinerende gedichten om bij zowel
jonge als oudere lezers eventuele angst voor poëzie weg te nemen.
Hans Hagen:
Hoe angst klinkt, Querido
Amsterdam, 2012, 66 p. ISBN 9789045113081. Distributie: WPG Uitgevers
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswelp 2012
deze pagina printen of opslaan