3+ - Flamingo, het vorige prentenboek van
Kim Crabeels en Marije Tolman was zo succesrijk – het werd al snel herdrukt en
vertaald – dat het wordt verdergezet met een reeks ‘Superdieren’, die wordt
aangekondigd als ‘persoonlijke ontwikkeling aan de hand van voorleesverhalen
over dieren’. De ‘held’ in dit tweede deel is Kleine Struis. Hij is
allesbehalve stoer. Liever stopt hij zijn kop in het zand, bang als hij is voor
elk gevaar. Hiermee sluit de serie aan bij de klassieke fabels, waarin uit een
typisch kenmerk of gedrag van een dier een les wordt getrokken voor de mens.
Het verhaal over
Kleine Struis gaat niet alleen over bang zijn, maar ook over vriendschap en
liefde. Zijn vrienden – aardvarken, uil en mestkever – proberen hem ervan te
overtuigen zijn kop uit het zand te halen en het mooie van de wereld te ontdekken,
die veel minder angstaanjagend is dan Kleine Struis denkt. Uiteindelijk is het
echter een struisvogelmeisje dat hem ertoe kan bewegen om zijn angst te
overwinnen. Dat zorgt voor een wel erg roze gekleurd einde met overbodige,
boodschapperige slotzinnen:
‘Ik hoe niet zo nodig
een haantje-de voorstel. Geen mij maar zacht en aardig, met een hart om van de
houden.’
In de
tekst mocht de auteur trouwens wel meer weglaten. Af en toe laat ze zien hoe ze
in compacte bewoordingen een krachtig beeld kan oproepen:
‘Eén halslengte onder de grond
voelt haast net zo veilig als vroeger in het ei.’
Maar elders verliest ze zich in
een overvloed aan woordspelingen die het verhaal nodeloos moeilijk maken of de suggestie
afremmen.
De
illustraties van Marije Tolman doen veel meer dan het verhaal illustreren.
Alleen al de keuze van de kleuren is veelbetekenend. Ze opent met bruin, zwart
en wit en eindigt met roze, al steekt het roze slot al in de poten en nek van
Kleine Struis. In het midden primeren felle kleuren, met vooral veel geel, die
de vrolijke kant van de wereld boven de grond in het zonnetje zetten. Knap zijn
de baobabs in collagetechniek, met gescheurd papier voor de kruin en
uitgeknipte stam. Ook mooi is het sterk geladen beeld voor de angst van Kleine
Struis. Tolman tekent hem opgevouwen in een ei tegen een zwarte achtergrond.
Hij lijkt op een zwaan, wat kan verwijzen naar ‘Het lelijke jonge eendje’ van
Andersen.
In
contrast met de sobere prenten staan enkele drukkere, waarop van alles te
ontdekken valt. Zo zijn er de echte griezels volgens aardvarken: kevers en
mieren en andere akelige insecten. Een ervan tekent Tolman als een soort tank,
een ander grijpt een lieveheersbeestje beet, een diertje dat geregeld
terugkeert als een soort symbool van onschuld. Elders ontdek je fantasierijke
of humoristische extra’s: een egel op een fiets met de maan in zijn mandje of
een hyena met een rol toiletpapier die op een volgende prent bedoeld blijkt
voor de enorme drol van een olifant.
Kleine Struis neemt zonder twijfel een hoge vlucht in de
illustraties en af en toe ook in fraaie zinnen die zich goed laten voorlezen.
Alleen hoeft de auteur niet bang te zijn om te schrappen. Het verhaal kan er
alleen maar sterker door worden.
Kim Crabeels, Marije Tolman (ill.): Kleine Struis, Lannoo, Tielt 2018,
32 p. : ill. ISBN 9789401450867
deze pagina printen of opslaan