Beschouwingen

Woorden en beelden in balans: * De ‘tweetaligheid’ van Klaas Verplancke

door Evelien Borgonjon

Als Klaas Verplancke in de vroege jaren ‘80 voor een studiekeuze staat, is er van een opleiding tot illustrator nog geen sprake. Hij hoopt op een beroep waarin zijn potlood past en kiest voor een studie publicitaire grafiek en fotografie. In bescheiden vorm duiken zijn tekeningen op in tijdschriften van allerlei aard. Ze leveren daarin vooral een ondersteunende bijdrage bij de teksten. Tijdens zijn legerdienst is Verplancke de vormgever van het legerweekblad ‘VOX’, later werkt hij in de reclamesector en kleurt hij bij Averbode schooltijdschriften voor het jonge publiek.  

Na de tijdschriften komen de boeken. Die brengen een ander verhaal en Verplancke wordt voltijds illustrator. Voor het illustreren van kinder- en jeugdboeken gaat hij in zee met auteurs onder wie Geert de Kockere, Ed Franck, Peter Slabbynck en Marita De Sterck. Tegenwoordig komt hij met prikkelende prenten bij de verhalen van Frank Adam en eigenzinnige beelden bij Henri Van Daeles interpretaties van Reinaert de Vos en Tijl Uilenspiegel onder de aandacht van oudere lezers.
 
Samenwerking, een evolutie
In de samenwerking met schrijvers heeft Klaas Verplancke een hele weg afgelegd. Hij begon, zoals hij het zelf omschrijft, als een gaatjesvuller. Zijn werk moest het lezen aangenamer maken. Zijdelingse vermeldingen in recensies of op het schutblad in de boeken gaven zijn prenten wel een naam, maar wezen hem vooral op zijn plaats ten opzichte van de schrijver: een trede lager op de artistieke ladder. Verplancke werkte zichzelf omhoog door selectiever te zijn. Hij verkoos auteurs die samen met hem een verhaal wilden vertellen. Als schrijver en illustrator op gelijke hoogte staan, zit daarin alvast een grote kans op een geslaagd boek. In zo’n boek wil beeld noch tekst het hoogste woord voeren, maar is er plaats voor de kwaliteiten van beide.
 
Verplancke benadrukt vaak hoe belangrijk hij de samenwerking met schrijvers vindt. De schrijver schenkt zijn woorden aan de illustrator en vertrouwt erop dat die zijn manuscript zal respecteren. Op een unieke manier wil Verplancke de teksten vervolledigen. Verplancke is een aandachtige lezer. Hij wil de schrijver vinden in de tekst. Hij eert het verhaal, blijft trouw aan de essentie, maar is niet slaafs. Hij kopieert woorden niet in beelden, maar toont wat hij tussen de regels ontdekt. Waar de tekst zwijgt, wil hij met beelden spreken. Getuige van Verplanckes vindingrijkheid zijn de in 2003 met een Boekenpauw geprezen prenten in Heksje Paddenwratje van Henri Van Daele. Paddenwratje is een sexy heksje dat op een gemotoriseerde bezem door de nacht snort. Als ze verliefd wordt op een jonge duivel gaat het mis, ze krijgt bezempech en moet te voet verder. Twee monniken op heksenjacht zorgen voor hindernissen op haar tocht. Behalve wat de personages betreft, situeert Van Daele zijn verhaal met gsm, televisie, internet en toespelingen op de Belgische politiek in een moderne wereld.
 
Verplancke reist in zijn prenten terug naar de middeleeuwen, een periode die in de tekst sluimert, maar niet wordt uitgewerkt. Hij laat alle hedendaagse elementen achterwege en baseert zich op de esthetiek van tarotkaarten. In centrale compositie plaatst hij figuren in een statische, houterige en onnatuurlijke houding zoals ook de figuren op het middeleeuwse kaartspel. De scherpe lijnvoering, schaduwpartijen door korte zwarte lijnen en de strakke contouren doen denken aan de beeldtaal van houtsneden. Verplancke voegt met zijn beelden een verrijking toe die de lezer meeneemt naar het verleden, terwijl de tekst vooral in de moderniteit blijft. De prenten tonen ook een stapelstructuur die Verplancke de laatste jaren wel vaker toepast.
 
Ook in Confidenties aan een ezelsoor, Reinaart en Tijl Uilenspiegel vat hij bladzijdenlange acties samen in één prent. Het blijft niet bij een samenvatting, Verplancke zorgt altijd voor een extraatje. Een verwijzing naar de kunstgeschiedenis, een raadsel of een grapje zorgen bij elke leeservaring voor een nieuwe ontdekking. Verplanckes aanbod is soms zo rijk dat de tekst erbij verbleekt. In Reinaart wordt ‘De goochelaar’ van Jeroen Bosch gerecycleerd. De prent toont Reinaart die koning Nobel met een goocheltruc aan het lijntje houdt, ondertussen besteelt en vervolgens weet te ontsnappen. In de strop bungelt nog een kat in een zak. Centraal, op de snijding van de horizontale en verticale middenas, rust een uil op het hoofd van Nobel. De uil was in de middeleeuwen het symbool van dwaasheid. Door de dubbelzinnige toespelingen treedt Verplancke een heel eind buiten de tekst. Hij ontvouwt zo, meer dan de tekst dat doet, de ware aard van de personages en de tijd.
 
Dubbeltalent gaat solo
Zoals het Verplanckes wens niet was om illustrator te worden, had hij ook de ambitie voor het schrijverschap niet. Schrijver worden gebeurde gewoon. Verplancke zat met een verhaal, zocht naar een kanaal en probeerde het in woorden. Een beeldende kunstenaar die zijn zeg waagt in woorden neemt een risico. De inzet van één maker staat niet garant voor een harmonieus werk. Een dubbelkunstenaar moet twee boeiende verhalen weten te vertellen. Weinig illustratoren hebben het talent hun gevoel voor sfeer, kleur en ritme in woorden te vertalen. Het gevaar van overlappingen en overbodigheden is groot. Verplancke ging de uitdaging aan en zocht naar de balans tussen woorden en beelden.
 
Het verhaal van de denker die hoopt ooit iets te verwezenlijken waar de mensheid van opkijkt, heeft jarenlang in Verplanckes hoofd geleefd voor het in 2001 een weg naar het papier vond. Met het persoonlijke boek JOT, waarin Verplancke zijn eigen ervaringen openbaar maakt, gooit hij hoge ogen. Voor het verschijnen van JOT maakte Verplancke twee andere boekjes: Wat doet de kip? en Wat doet baby?, maar JOT wordt gezien als zijn eerste, echte debuut en zelf spreekt hij over JOT als zijn eersteling. De kartonboekjes buiten beschouwingen gelaten, heeft Verplancke voorlopig vijf titels op zijn naam staan. Grote thema’s zijn eenzaamheid en vriendschap, wensen en verlangen, lezen en thuiskomen. In een periode van vijf jaar verschenen JOT (2000), Jannemaan en Langejan (2002), Wortels of de tijd die wachten heet (2003), Reus (2005) en Nopjes (2005). Een bescheiden vijftal, maar met ruim voldoende literaire en artistieke inhoud om uitspraken te doen over Verplanckes kwaliteiten als dubbeltalent.
 
Typisch Verplancke?  
Is er zoiets als een Verplanckestijl? Ja en nee. Het spreekt voor zich dat er na een creatieve carrière van een dikke twintig jaar beeldaspecten en technieken opduiken die Verplancke typeren. Humor en vervorming, om er maar twee te noemen, zijn vaste waarden in zijn werk. Ook speelt hij vaak een spel met perspectief en contrast. Maar over deze aspecten spreken als van een vaste stijl zou verkeerd zijn. Zijn grote wens is de inhoud van het verhaal te vatten in beelden. Hij experimenteert met kleuren, vormen, materialen en steekt zijn licht op bij oude meesters als Bruegel en Bosch, zolang het de inhoud maar dient. Hij maakt keuzes die de eigenheid van het verhaal bewaken. Een stijl ontwikkelen in functie van de inhoud, dat is zijn stijl. Anders dan in de samenwerking met schrijvers, zijn de prenten voor het opmerkelijke vijftal er niet gekomen naar aanleiding van een manuscript. Verplancke blijft in de eerste plaats een kunstenaar die denkt in beelden. Over Wortels en Reus vertelt hij dat ze zijn ontstaan uit een beeld dat uiteindelijk de slotprent van het boek is geworden. Hij blijft vasthouden aan het beeld, het idee dat de essentie van de sfeer of de inhoud bevat en bewaart die in al zijn keuzes. Het is interessanter om niet te spreken over een ‘stijl’, maar over een ‘methode’ die zowel opduikt in zijn samenwerking als in zijn solowerk. De methode van het uitpuren van een kerninhoud en daar vervolgens trouw aan blijven met alle middelen en technieken. Verplancke zet geen vaste stijl neer, maar maakt zichzelf wel kenbaar via een methode en specifieke sporen.
 
JOT geeft het startschot voor de methode die de meeste titels van Verplancke zal typeren. Woord en beeld krijgen bij Verplancke elk hun taak in het vertellen van het verhaal. De soms dromerige en symbolische prenten doen verlangen naar uitleg. Vragen lossen zich meestal al lezend op. Tussen tekst en prent is er een verduidelijkende heen-en-weerdynamiek van kijken, lezen en controleren. In JOT staat het titelpersonage in close-up, zijn hersenpan is eraf, de stoom blaast uit zijn hoofd. De bijbehorende tekst vertelt: “Jot ligt roerloos en eindeloos te piekeren onder de boom.” Het piekeren onder de boom brengt Verplancke niet in beeld. Hij toont wel wat er gebeurt tijdens het piekeren. Naast woord en beeld wordt ook de typografie onder handen genomen om de inhoud te communiceren. Letters worden uitgerokken of samengeprest om de emotie van het moment te benadrukken. Verplancke wil zichzelf in geen geval herhalen en spreidt de inhoud van het verhaal over alle middelen die er zijn. Eén titel valt hier uit de boot. In Jannemaan en Langejan slaagt Verplancke er niet in de valkuilen van de dubbelkunstenaar te ontlopen. De drie verhalen waarin nachtelijke avonturen beleefd worden door Maan en Reus zijn origineel, maar de prenten overlappen met wat de woorden spontaan in de verbeelding laten ontstaan. Daarnaast heeft Verplancke voor dit dunne boekje te veel inhoud gewild. De verhalen behelzen twee thema’s; het eenzame nachtleven met boze dromen en daarnaast vriendschap met warmte en gezelligheid. Op de prenten vechten de twee sferen het uit. In Wortels wordt de harmonie tussen woord en beeld hersteld en voortgezet in Reus en Nopjes.
 
Eenheid en structuur
Wortels toont hoe Verplancke met kleine ingrepen structuur aanbrengt in een boek. Ries leeft alleen op een heuvel en voelt zich bedreigd in de aanwezigheid van Kerel. In alles wordt het contrast tussen de twee duidelijk. Verplancke zet de grote gestalte van Kerel tegenover de kleine Ries extra in de verf door te spelen met vogel- en kikkerperspectief. De woorden van de personages verschijnen in een karakteristiek lettertype en gedrukt op een verschillende achtergrondkleur. Verplancke gebruikt ook de bladrand om verhoudingen en emoties duidelijk te maken. Kerels lange lijf breekt door het kader. Zijn armen kunnen amper op een blad. Verplancke past de verhoudingen van de figuren ook aan naargelang hun emotie. In Reus wordt het titelpersonage tijdens zijn eenzame zoektocht klein weergegeven op het grote blad, maar later breekt hij door de randen van geluk. De emotionaliteit houdt Verplancke geloofwaardig met een doordachte lijnvoering. De contouren zijn zelden dik en zwart. Verplancke tekent met fijne grijze korte en kriebelige lijntjes. Dat zorgt voor een gevoeligheid die de figuren kwetsbaarder maakt en de betrokkenheid vergroot. In Wortels duidt een subtiele ingreep in de tekst op de langzame mentaliteitswijziging van Ries. Die verandering zit ook in de beelden. De ontdooiende Ries verschijnt drie maal vanuit hetzelfde standpunt zittend op zijn bankje, alleen draait hij zich per prent een kwartslag naar Kerel toe.
 
Voor Reus en Nopjes heeft Verplancke alle middelen ingezet om ze tot een hecht paar te maken. Dat de twee boeken over vriendschap een duo vormen maakt de vormgeving van de kaft en het formaat van de boeken meteen duidelijk. Binnenin bekleedt het bloemetjesmotief het titelblad, de kledij van Reus en het behang in Nopjes’ huis. Ook kleur zorgt voor eenheid. Als de twee hoofdfiguren op hun eenzaamst zijn, gebruikt Verplancke een kil groen. De slotscènes vol gezelligheid baden in een warm paars en rood. Als er boeken in het spel zijn, duikt het rood op. Het Windekind in Reus houdt van boeken, haar kleren zijn rood. Ook Nopjes is een boekenwurm, zij draagt een rokje in datzelfde rood. In de boeken wordt ook letterlijk verwezen naar elkaars titels. In Reus wordt Nopjes gelezen en Nopjes leest voor uit Reus. Daarnaast komen in de beide boeken ook gelijke zinnen voor.
 
Surrealisme en fantasie
Naar aanleiding van de tentoonstelling Geworteld (2005), die de verwantschappen tussen Vlaamse en Nederlandse meesters als Bosch en Ensor en illustratoren aan het licht brengt, zegt Verplancke het volgende: “Mijn figuurtjes hebben vaak grote handen en voeten. Een beetje zoals de schoppen van handen bij de figuren van Permeke.” Deze uitspraak geldt vooral voor zijn oudere werk. De figuren die hij opvoert in zijn zelfgeschreven boeken, zoals Jot, Ries en Nopjes, hebben net hele kleine voeten en handen. Dat komt omdat Verplancke een ander lichaamsdeel in de schijnwerpers zet: het hoofd. Het accentueren van het hoofd is een evolutie die voorzichtig start bij JOT, die opvalt met zijn grote neus, en die ten volle openbaar wordt in de lichaamsbouw van Ries. In een zelfportret in ‘Knack’ schetste Verplancke zichzelf ook met een reusachtig hoofd. Klaas Verplancke omschrijft zelf de wonderen die zich in een hoofd afspelen: “Elke handeling begint met een gedachte. Alles wat we doen, alles wat we zeggen, schrijven of plannen, zelfs alles wat we voelen wordt gestuurd door ons denken.” Het gebeurt allemaal in het hoofd. Ries zijn voorhoofd hangt over zijn ogen, zo zwaar weegt het van al dat gepieker. Het knellende kapje rond zijn hoofd probeert de gedachten vergeefs in te tomen. Ook in de teksten is het hoofd de plaats waar alles zich afspeelt. In Reus hoort Reus het sneeuwen in zijn hoofd, het waait tussen zijn oren. Ook zo in Jannemaan en Langejan: “het klinkt zo hard tussen zijn oren dat Jannemaan er hoofdpijn van krijgt”.
 
Hééft Verplancke trouwens iets met reuzen? In Wortels vertelt Kerel het verhaal van Reus en Liedje, in Jannemaan en Langejan gaat het over ‘Reus die eigenlijk Langejan heet’ en dan is er natuurlijk Reus. Twee van deze drie reuzen krijgen een uiterlijk in de prenten. Langejan en Reus zijn allebei erg mager, hebben lange armen en een grote mond, kleine oortjes en witte puilogen. Ook Kerel in Wortels is een reusachtig type. De reuzen van Verplancke zijn lieve mannen, ze zijn geliefd, hulpvaardig, gastvrij en open, ze laten de wereld in zich wonen en vertellen verhalen.
 
Klaas Verplancke is een denker zoals zijn protagonisten. Hij zoekt naar de essentie, de essentie van het verhaal. Eens hij die beet heeft, blijft hij trouw. Als we een oogje dichtknijpen voor ‘het ongelukje’ Jannemaan en Langejan, dan liggen er voor ons vier prachtige kunstwerken. De korte en krachtige titels JOT, Wortels, Nopjes en Reus tonen Verplancke op zijn best. In deze boeken is hij meester. Tekst, prent én zelfs typografie laat hij aan het verhaal gehoorzamen. Hij doet het allemaal voor dat ene doel, een doel dat hij bereikt in zijn samenwerking met anderen en waarmee hij ook zichzelf trouw blijft: de inhoud dienen. De naam ‘illustrator’ werpt een te eenzijdig licht op Verplanckes talent. Hij is een verhalenverteller die bij machte is te spreken in twee talen én wel tegelijk; de taal van het beeld en taal van het woord.
 
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2009, nr. 8

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri