5+ - Nooit denk ik aan niets. De titel van de nieuwste dichtbundel van
Hans en Monique Hagen is pure poëzie: hij klinkt wonderlijk en zet je meteen
aan het denken. Gedachten staan centraal, zoals in veel van de recente poëzie
voor kinderen. Misschien staat de kat met haar bedachtzame blik, die telkens
weer opduikt op de illustraties, hier wel symbool voor.
Het
openings- en meteen titelvers laat meteen een kleine denker aan het woord:
‘maar wanneer is nul
en wat is niets
wanneer is ooit wanneer is nooit
en
waar is nergens
dat moet ik nog bedenken’.
Ooit, als hij met denken klaar
zal zijn, wordt hij ‘een wetenaar’. ‘Blij’ begint met ‘ik denk wel eens iets /
wat niemand nog dacht’. Typisch voor de denker zijn de vragen, die getuigen van
een open houding vol verwondering. Aan het vliegtuig vraagt de vogel: ‘hé
vreemde vogel / uit welk nest kom jij / ben je zo geboren / of kom je uit een
ei’. Het gedicht bevat een originele vorm van beeldspraak. ‘Waar’ bestaat uit
niets anders dan vragen over de hemel. ‘God’ stelt al even wezenlijke vragen:
‘zou er een god zijn / en als er een is / waar is hij dan van’ en verder ‘kan god
mij helpen / als ik iets moeilijks doe / maar hoe weet god dan hoe’. De finale
vraag is wel heel abstract voor kinderen, misschien onder dwang van het
rijmwoord:
‘lijkt hij op een mens
is god gemaakt van lucht
of
is god gemaakt van wens.’
Behalve
gedachten zijn ook gevoelens het cement van deze bundel. De tederheid in
sommige versjes roept herinneringen op aan de bekendste bundel van de Hagens, Jij bent de liefste (2000). ‘Hallo’ is
een kort, origineel gedicht over het verschil tussen communicatie per gsm of in
levenden lijve. Alleen als de ander er is, kan een echte zoen. Die zoen vormt
de overgang naar ‘ik zie’, een dubbelgedicht over liefde in blauw en rood dat,
ook door de illustratie, jong en oud zal aanspreken. ‘Kus’ is speels en
luchtig, maar flirt tegelijk met meligheid:
‘ik blaas een liedje in een
zeepbel
een liedje van verlangen
en voor jou blaas ik
een kus
een zoen in zeep gevangen.’
‘Bang’, ‘Boos’ en ‘Blij’ vormen
een trio. Het is knap hoe elk gevoel een eigen poëtische verwoording krijgt. In
‘Bang’ helpt het huppelende ritme de angst te bezweren. Het ritme in ‘Boos’ is
dan weer stampend zoals dat hoort, met functionele antimetrie en een spetterend
scheldrefrein dat doet denken aan ‘Hé hé’, een liedje van Jan de Wilde: ‘rode
knetter dynamiet / takkenbijter kakkepiet / stekkert kukert slakkensop…’ In
‘Blij’ dragen zowel het speelse ritme als het spel met uitdrukkingen het
gevoel:
‘nu ben ik iets kwijt
maar ik weet niet wat
is het de kluts
of zijn het mijn kladden
zijn het mijn lurven
of mijn smiezen.’
De uiterst sobere
verwoording van ‘Beer drukt dan weer helemaal het gevoel van eenzaamheid uit.
Al even indringend is ‘Kat’, waarin de tedere verkleinwoorden en lichte klanken
het immense verdriet een beetje draaglijker moeten maken.
De verwoording is opmerkelijk
gevarieerd. De gedichten bevatten rijmen, maar slechts uitzonderlijk een
rijmschema. Alle zijn ze ritmisch, maar geen enkel heeft een strak metrum. Dit
zorgt ervoor dat je niet zomaar over de regels heen kunt glijden en gedwongen
wordt stil te staan bij bijzondere combinaties. Een mooi voorbeeld hiervan is
‘Altijd’. Het gedicht begint met een uitspraak over de tijd, die een hele
gedachtestroom op gang brengt, die al meteen hapert in de derde regel:
‘opa heeft veel tijd
voor mij
maar niet altijd zegt hij
want altijd
bestaat niet.’
Ook verder in het gedicht zet het spel
met woorden aan tot denken: ‘jij groeit uit je schoenen / ik groei uit mijn
tijd.’ In de slotstrofe wordt de kerngedachte herhaald en dwingt de ellips in
de tweede regel de lezer om zelf aan te vullen:
‘altijd bestaat niet zegt opa
maar we hebben nog zeeën
wat zullen we doen
met die tijd voor ons tweeën.’
Geregeld bedenken de dichters
nieuwe woorden of geven ze bestaande woorden een nieuwe betekenis: ‘een pop
krijgt geen kinderen / mijn rups leert later vlinderen’. Daarbij laten ze zich
leiden door klanken en kronkels van de taal:
‘een meisjesvriend is een
vriendin
een damesdanser danseres
is zwanin een
vrouwtjeszwaan
of heet ze zwaneres’
Soms ook is de impact van oude
rijmen en sprookjes merkbaar in klankrijke, magische regels als ‘klets klats
klandere’ of ‘hocus pocus icarus’ of in het slaapliedje ‘lam ram ooi’.
De illustraties van
Charlotte Dematons zijn overweldigend. De voorkant maakt meteen nieuwsgierig:
wat doen die twee kinderen op een reuzenei in een nest met klaprozen op een
verkeerstoren. Waar zwemmen die wolkenvissen heen en waar komen die luchtbellen
vandaan. Als je de bundel uit hebt, besef je dat de omslagtekening elementen
uit de illustraties binnenin combineert. Stuk voor stuk getuigen die
illustraties van Dematons sterke beheersing van perspectief, compositie en
kleurgebruik. Het denkende kind bij ‘Ooit nooit niets’ tekent ze vanuit
vogelperspectief, waardoor de gedachten als vanzelf een vlucht nemen. Ook die
gedachten brengt ze in beeld, als een sliert schimmig blauwe, kleine
figuurtjes. Een omgekeerde techniek gebruikt ze om de hemel vorm te geven, met
doorschijnende torens en bruggen als ijs op azuurblauw. In ‘Dames en heren’
werkt het vogelperspectief anders. Als bevoorrecht toeschouwer kijk je uit over
een landschap waarin je de wonderlijkste figuren kunt ontdekken, van zwarte
Piet tot een ‘pinguïnes’.
Dematons kleurgebruik is meesterlijk. Bij ‘Bang’
contrasteert het witte licht op het bed van de dappere jongen geruststellend
met het donkerblauw van de nacht en het gifgroen van de draak. ‘Boos’ is
gedrukt tegen een rode achtergrond met zwarte en rode krassen. Dit duister
contrasteert dan weer mooi met het vrolijke geel uit ‘Blij’. De kleine,
ineengedoken beer in het eindeloze sneeuwlandschap op de volgende prent drukt
een en al verlatenheid uit. Indrukwekkend is ook de dode kat in de doos die
lijkt te zweven tegen een waterige grijze achtergrond. De klaproos en de blauwe
distel op de voorgrond zorgen voor een vleugje troost. Altijd voegt Dematons
iets toe aan het gedicht, waarbij ze op haar eigen manier tussen de regels
leest. Het kind in ‘Veren’ dat leert zwemmen in de lucht en duiken in de wind
tekent ze zwemmend in een stroom van wolken in de vorm van vissen. En het bed
bij het gedicht ‘Hallo’ is een knipoog naar Vincent Van Gogh.
Nooit denk ik aan niets doet je denken aan van alles. Gedichten en
illustraties laten je nu eens boven alles en iedereen uitstijgen, zodat je de
dingen vanuit een ander perspectief ziet, dan weer doen ze je wegduiken in een
zee van gevoelens. Bovenal is dit een bundel waar jong en oud samen van kunnen
genieten.
Amsterdam : Querido, 2015, [52] p. : ill. ISBN 9789045117614
deze pagina printen of opslaan