6+ - Toen mijn
kinderen vijf en zeven waren, begon ik voor te lezen uit De kleine kapitein van Paul Biegel. Ze raakten meteen volledig in de ban van zijn
wonderlijke verhalenwereld, een wereld vol fascinerende fantasie én meeslepende
woordmuziek. Het Groot Biegel
sprookjesboek bundelt 30 sprookjes uit zijn rijke verhalenschat waarin die unieke combinatie van verbeeldingskracht en taalrijkdom
onverminderd betovert.
De eerste zinnen slepen je meteen Biegels wondere wereld in
via een beeld- en klankrijke plaatsbeschrijving:
‘Tussen de hoge bergen, ver weg in het zuiden, ligt een
meer. Het is eigenlijk een dal gevuld met water, als een groot bad. De rand is
van rots, daar klotst het water tegenaan en daar groeien dennenbomen kaarsrecht
omhoog. Hun wortels zitten als kromme tenen om de rotsblokken geklemd en met
hun groene vingers reiken ze naar de blauwe lucht. Maar ze kunnen er niet bij.
In het meer woont een zwaan.’
Je ziet het meer liggen, diep tussen de hoge rotsen en je
hoort het water klotsen. Let op de talrijke a- en o-klanken. Wat later hoor je
ook de klapwiekende zwaan: ‘… en dan vloog hij wiek-wiek-wiek …’ Dergelijke
klanknabootsingen zijn een geschenk voor de voorlezer. Biegel maakt er
overvloedig gebruik van, zoals in het volgende mini-orkestje:
‘Piepelepiep piep piep ging het fluitje, rooo ruuu rooo
klonk het orgel en tikke tikke tong deed het trommeltje.’
Vaak versterkt Biegel het
klankspel door herhaling en opsomming. In het stapelverhaal ‘De zoute goudvis’
leidt dit tot een resem nieuwe dierennamen: ‘’de fong-jong-bong-jongtong, de
kalme-talmzalm, de kwaje-graaihaai, de slippe-slappe, slierenslak en de
volle-bolle-rolbuikvis’. Net zoals in veel klassieke sprookjes (‘Hans en Grietje’,
‘Repelsteeltje’…) last Biegel geregeld ook rijmpjes en liedjes in. Zo zingen de
drie dwergen:
‘Het
hele jaar zijn wij van steen.
Met zomervollemaan alleen
zijn wij weer dwerg, van twaalf tot één.’
Het hele sprookje is een ode aan
muziek en vrolijkheid.
Niet alleen door het gebruik van liedjes en rijmpjes is
Biegel schatplichtig aan de sprookjes van Grimm en Andersen. Ook zijn
sprookjesfiguren plaatsen hem in die traditie: van dwergen, heksen en
prinsessen over dieren met emoties als Hein de kikker of de bange spreeuw tot
levende voorwerpen als de ondeugende schoenen. Maar Biegel zou Biegel niet zijn
of hij gaf er een persoonlijke twist aan. Neem de eekhoornmannetjes, die
weliswaar piepklein zijn maar geen kabouters, want die leven onder de grond en
zij in de bomen. Of neem de nevelkindertjes, voor wie boer Japik 21
miniklompjes maakt zodat ze niet langer op blote voetjes door het natte, koude
gras moeten lopen.
Biegel verstaat de kunst om met
enkele details ook nevenpersonages bijzonder te maken, zoals de wachter bij het
paleis van de koning: ‘Hij had een lans met een punt en een snor met twee
punten en hij droeg schoenen die tot zijn knieën reikten.’ Ook de ruimtes in
zijn sprookjes weet hij in enkele woorden op te roepen: ‘Haar huisje was van
plompenblad, haar bedje van ronde biezen met een kussentje van kruizemunt en
een spreitje van rode zuring.’
Biegel geeft zijn sprookjes ook een eigen stempel door terugkerende
motieven. Zo spelen in meerdere sprookjes wensdromen een cruciale rol,
bijvoorbeeld in ‘De zeehaas’. Maar het belangrijkste motief is de ‘nevelige’
grens tussen droom en werkelijkheid, tussen waar en onwaar, echt en verzonnen.
‘En de droom leek net echt’, luidt het in ‘De ikken van Mark’ en in ‘Pele-beer’
lees je: ‘Toen begreep het jongetje dat zijn droom echt was gebeurd.’ Het meest
tot de verbeelding sprekende citaat staat in ‘Het wolkenschip’:
‘Echte toverdingen
gebeuren alleen maar als niemand het ziet.
Daarom gelooft niemand
dat ze bestaan.
Maar zieke Madelief in haar huisje hoog in de
bergen geloofde het wel.’
En dus wordt Madelief zelf een mooie wolk die allerlei
vormen aanneemt, waardoor een vrouw fluistert: ‘Dat is toch toverwerk dat je
echt kunt zien’, en even later ‘Dat is geen droom. Dat is echt.’
Deze magie van het
sprookje waardoor de grenzen tussen fantasie en werkelijkheid vervagen, voelt
Charlotte Dematons als illustratrice perfect aan. Kijk maar naar hoe ze de berg
tekent waarop het huisje van Madelief staat: net echt en toch verzonnen.
Dematons kan bogen op een rijke ervaring met het sprookjesgenre. Ze
illustreerde in 2005 een volledige uitgave van de sprookjes van Grimm, waarvoor
ze een Zilveren Penseel kreeg en verluchtte ook al herdrukken van Biegels
klassiekers De tuinen van Dorr (Gottmer
2021) en Nachtverhaal.
Net als in die uitgaven valt op de eerste plaats haar fantastische
kleurenbeheersing op.
De eerste prent bij ‘De zwaan’ trekt je al evenzeer als de
tekst het boek in door een sprookjesachtig spel met tinten blauw. Pure magie is
het licht- en schaduwspel in het papieren paleis. Dematons verstaat ook
meesterlijk de kunst om nachtelijke taferelen op te roepen, zoals in het huis
van de jager waar je door de ogen van de vos de spanning kunt voelen. Net als
Biegel maakt ze de sprookjespersonages onvergetelijk door bijzondere details,
zoals bij de hofdames met hun fantastische kapsels of de zeeheks met haar
griezelige vissenkop. Ten slotte drukt ze nog een eigentijdse stempel op de
sprookjes door de mensenkinderen heel divers te typeren.
Dit sprookjesboek bewijst nog
maar eens dat Paul Biegel een meesterverteller is die moeiteloos de tijd
trotseert. In combinatie met de tijdloze illustraties van Charlotte Dematons blijven
zijn verhalen dubbel tot de verbeelding spreken.
Paul Biegel, Charlotte Dematons: Groot Biegel sprookjesboek,
Gottmer, Haarlem 2021, 184 p. : ill. ISBN 9789025774684. Distributie L&M
Books
deze pagina printen of opslaan