Papieren vrienden. Een literaire zoektocht naar de zin van het leven

In de lagere school bezochten wij een keertje een poppenkastvoorstelling over een jongetje dat heel erg alleen was, maar wel altijd een vriendje bij zich had, hoewel je geen ander kind zag. Wie die trouwe kameraad dan wel mocht wezen, werd er gevraagd als de lichten weer aanfloepten. Mijn klasgenootjes keken naar de grond en schuifelden met de voeten, maar ik wist het antwoord: die vriend was een vriend van papier. Met een boek ben je tegelijk helemaal alleen zonder dat je je eenzaam voelt. De herinnering aan die ongetwijfeld leesbevorderend bedoelde allegorie werd getriggerd door de titel van het boek Papieren vrienden van Jan Konst, hoogleraar Nederlandse letterkunde in Berlijn.
 
Konst gaat nog een stap verder dan het poppenspel dat kinderen voor boeken wilde enthousiasmeren. Zijn papieren vrienden zijn personages uit verhalen en romans die hem op zijn levenspad begeleiden. Uit achthonderd jaar Nederlandse literatuurgeschiedenis heeft hij er zo zestien gekozen van de middeleeuwse Ferguut over Richter Jeptha (uit de gelijknamige tragedie van Joost van den Vondel) tot Marie Deniet (uit De wetten van Connie Palmen) en Sofie Lakmaker, het alter ego van Tobi Lakmaker in diens debuut De geschiedenis van mijn seksualiteit. Stuk voor stuk leren die figuren Konst iets over de zin van het leven. Uiteindelijk is het doel van dit boek het onderzoeken van een aantal zijnsvragen. Daartoe vertelt Konst het verhaal van de personages en hij gaat in op de existentiële vragen waarmee zij worstelen en de levensbepalende keuzes die zij maken. Hij behandelt hen alsof het echte mensen zijn die hij kent en van wie de levensweg iets kan leren over het eigen bestaan.
 
Dat levert een merkwaardig boek op. Ten eerste omdat een literatuurwetenschapper aan het woord is die voortdurend benadrukt dat hij hier zijn rol als onderzoeker aflegt en allerlei dingen doet die in academia niet gepermitteerd zijn. De personages als bestaande personen beschouwen, bijvoorbeeld, in plaats van als talige constructies. Of speculeren over hun verleden en toekomst die niet beschreven zijn in het besproken boek. Allemaal not done in een wetenschappelijke publicatie. Maar dat wil dit boek dus nadrukkelijk niet zijn. Konst profileert zich als liefhebber eerder dan als kenner, als iemand die – zoals vele lezers – in literatuur op zoek is naar wijsheid en inzicht. Dat is wel verfrissend. Konst toont hoe literatuur waarschijnlijk functioneert in het dagelijkse leven.
 
Een tweede reden waarom dit een vreemd werkstuk is, hangt samen met de houding van dilettant die Konst aanneemt. De focus ligt in de bespreking volledig op de inhoud: het verhaal en de gebeurtenissen worden uitgebreid geparafraseerd. Voor de literatuur-historische inbedding van de besproken werken, noch voor de auteur is er enige aandacht. Dat is natuurlijk niet nieuw en een verdedigbare leeshouding. Ook de New Critics propageerden al een dergelijke benadering waarin de tekst centraal staat en niets anders dan de tekst, los van elke context. Verrassend is wel dat bij Konst op geen enkel moment iets over de vorm of de stijl wordt gezegd, terwijl dat nu net het aspect is dat literatuur onderscheidt van – ik zeg maar wat – de verhalen over bekende mensen in de gespecialiseerde pers, die misschien ook levenswijsheid kunnen bijbrengen. Eigenlijk ontdoet Konst daarmee de literatuur die hij in dit boek behandelt van haar literariteit.
 
Ten slotte is er nog de vorm van het boek. Ik begon deze bespreking bewust met een anekdote uit mijn eigen leven omdat Konst ook een bijzonder persoonlijk boek geschreven heeft waarin hij veel over zichzelf vertelt en redelijk particuliere analyses maakt. Daarmee schurkt hij aan tegen de essayistiek, maar helaas gaat hij niet voluit voor een persoonlijke insteek. Hij kan het niet laten om toch theorie in te voeren, niet over literatuur, maar over de ‘meaning of life’: vijf denkkaders die op een abstract niveau beschrijven hoe mensen tegen de zin van het leven aankijken. Elke van de behandelde personages plaatst hij vervolgens in een van die categorieën. Dat lijkt toch eerder op de werkwijze zoals die gangbaar is in een studie. Hetzelfde geldt voor het steeds verwijzen naar andere personages bij de bespreking van een bepaalde figuur om een en ander – soms lichtjes geforceerd – met elkaar te verbinden. En ook het feit dat de verhalen uitputtend worden naverteld is waarschijnlijk toch beroepsdeformatie. Het heeft het voordeel dat je de teksten die Konst bespreekt, niet gelezen hoeft te hebben, het nadeel is natuurlijk dat hij op die manier dus spoilt.
 
Het mooist aan Papieren vrienden is dat het boek getuigt van het feit dat literatuur voor iemand die zich er beroepsmatig mee bezighoudt ook van levensbelang blijkt. Eerder bleek dat ook uit 365, het dagboek van wijlen Joris Gerits, die hoogleraar Nederlandse literatuur in Antwerpen was. Het toont voor mij twee dingen: dat de professionele carrière gestoeld is op een fundamentele liefde voor het onderwerp, maar ook dat literatuur wezenlijk en levensnoodzakelijk kan zijn.
 
Jan Konst: Papieren vrienden. Een literaire zoektocht naar de zin van het leven. Balans, Amsterdam, 2024, 352 p. ISBN 9789463823357. Distributie Peleckmans Uitgevers


© 2024 | MappaLibri