De armen van de octopus

6+ - Wat is het bijzonderste kenmerk van de octopus? Die vraag lijkt aan de oorsprong te liggen van Tellegens nieuwste dierenverhaal. Eerder al nam hij zo’n vraag als vertrekpunt voor De tuin van de walvis (Querido 2015), waar de fontein uit zijn spuitgat een verhaal liet opborrelen over geluk, wensen en tevredenheid.
 
In De armen van de octopus roepen zijn acht armen de vraag op waar die allemaal voor dienen. Zoals steeds bij Tellegen zijn de antwoorden zowel herkenbaar als verrassend. Dat komt omdat elk antwoord wordt uitgewerkt op een manier die je nu eens doet glimlachen en dan weer aan het denken zet. De eerste arm dient om mee te eten. Dat is logisch, maar de precisering maakt hem extra menselijk: ‘Het was een gulzige arm die vaak iets in zijn mond stak als hij dat eigenlijk niet wilde.’ De tweede arm dient om mee te schrijven. Kan een octopus schrijven? Natuurlijk, hij heeft immers ‘inkt in een potje onder zijn tong.’ Daar schrijft hij brieven mee, die nooit gelezen worden. Maar dat vond hij niet erg: ‘Het ging om het schrijven’. Het is een bekend motief in Tellegens dierenverhalen.
 
Eén arm dient om mee te slaan. Weer zet Tellegen je op het verkeerde been. De octopus gebruikt die om ermee op zijn voorhoofd te slaan, bijvoorbeeld als hij iets stoms deed of boos is. Een vierde arm legt hij ’s nachts onder zijn achterhoofd als kussen. Zo kan hij meteen in slaap vallen met de gedachte dat die arm zijn beste vriend is. De vijfde arm dient om iets mee aan te wijzen of ergens iets uit te peuteren: ‘Het was een lange, dunne en vooral nieuwsgierige arm.’ Die arm blijkt impulsief en intuïtief te handelen, de octopus weet soms niet wat hij ervan moet denken, maar hij wil hem niet missen, het is ‘de bijzonderste’. De verleiding voor de lezer is groot om die arm te koppelen aan een wezenlijke eigenschap van schrijvers.
 
De zesde arm brengt extra luchtigheid in het verhaal, die dient om te krabben, en een enkele keer om, samen met de kussenarm, mee in zijn handen te wrijven. Dat is een voordeel van veel armen, een nadeel is dat die in de war kunnen raken, waarbij de octopus soms, ‘ten einde raad, met zijn schrijfarm iets in zijn mond stak. Honger raakte nooit in de war.’ De laatste zin is een typische Tellegen-zin: een kleine blikseminslag in de tekst die de rest doet oplichten. De humor wordt extra in de verf gezet door Annemarie van Haeringen die de octopus met zijn armen in de war (behalve de achtste) ondersteboven tekent, met allemaal vissen om hem heen. De zevende arm dient om zichzelf moed mee in te spreken. Het is het gevoeligste en wat mij betreft mooiste fragment, over een klopje op de rug of een troostende arm om je schouder. Het is zijn ‘liefste arm’, ‘die altijd aan hem dacht en hem nooit in de steek zou laten.’ Ook hier slaagt Van Haeringen erin om de opgeroepen emoties en een krachtig beeld te vatten.
 
En dan is er nog die ene arm ‘die nergens toe diende’. Ook die roept een voor de lezers heel herkenbare vraag op: ‘Wat moest hij met een overbodige arm.’ Dan krijgt het verhaal een wending die weer helemaal in de verhalenwereld van Tellegen past. De octopus krijgt onverwacht bezoek van de potvis. Het wordt heel gezellig, ook al hebben ze elkaar niets te vertellen. Op het eind geven ze elkaar een cadeau. Dat zorgt dan weer voor zo’n typisch Tellegen-slot, met een vleugje humor, taalspel en vooral een diepgang die je aan het denken zet, over tevredenheid, wat bijzonder is of je bijzonder maakt of wat je ook maar zelf in de armen van de octopus wil leggen.
 
Toon Tellegen, Annemarie van Haeringen: De armen van de octopus, Querido, Amsterdam 2024, 36 p. : ill. ISBN 9789045130392. Distributie L&M Books


© 2024 | MappaLibri