De essaybundel Grondstoffen
van Anneke Brassinga bevat in opdracht geschreven toespraken, columns en
opstellen uit pakweg de voorbije vijftien jaar. Ze zijn, niet chronologisch,
ondergebracht in drie afdelingen, waarvan de laatste de overkoepelende titel
‘Grondstoffen’ heeft. Daarin staan de negen columns die zij in 2013
gepubliceerd heeft in De Leeswolf,
het laatste Vlaamse tijdschrift dat vrij systematisch boeken recenseerde,
dossiers samenstelde en essays publiceerde die ertoe doen, en dat in 2014
opgedoekt werd.
Anneke Brassinga is een terecht gerenommeerde dichteres,
vertaalster en prozaïste. Haar essays gaan dan ook over wat volgens haar de
kern van poëzie en literatuur is, waarom vertalen soms een erg moeilijke maar
altijd noodzakelijke activiteit is, wat de magie van de taal is, waarom bekende
klassieke werken van onder meer J.J. Rousseau, Jean Paul, Goethe, Saint Simon,
Robert Walser het verdienen om voor het eerst of opnieuw in het Nederlands vertaald
en becommentarieerd te worden.
Toen in 2004 het Nederlandse Letterenfonds veertig jaar bestond,
heeft Brassinga in een wervelende volzin van 76 woorden de schrijvers en
vertalers - ‘letterknechten’ noemt zij hen - voorgehouden wat de taak is van
zij die de taal hoeden en daarom verplicht zijn ‘al hun woorden, komma’s en
gedachtestreepjes op goudschaaltjes te wegen, striktelijk, gestreng, knijperig,
angstvallig, maltentig, scrupuleus, bekommerd en zwaarhoofdig […]’, maar
anderzijds ook alle regels en geboden van de taalzeden aan hun laars moeten
kunnen lappen tot behoud van de kostbare vrijheid van de geest, belichaamd door
de taal. (p. 25)
Bij de start van een Master Literair Vertalen in 2010 schreef ze
op verzoek van de Nederlandse Taalunie ‘Streikzwulle sweipels’ (titel van een
tekst van de dichter Louis Lehmann waarin de taal volledig autonoom in zichzelf
is opgegaan, een Ding an sich
geworden is). Bemoedigend merkt ze op dat je literair vertalen kan leren en ze
maakt volgende vergelijking: ‘Zoals immigratie een cultuur verrijkt, zo wordt
een taal rijker van vertalingen: hij moet zich oprekken, zich elastisch maken,
om vreemde elementen en structuren in zich op te nemen, exotische beeldspraak
te assimileren.’ (p. 39)
In ‘Viooltje in smeltkroes’, geschreven voor de Vertaaldagen
poëzie van de VVL in 2010, zal ze het culturele belang van vertalen opnieuw
onderstrepen: ‘Een gedicht schrijven, dat staat als een paal boven water, is
heel wat gemakkelijker dan een gedicht vertalen. Maar vertalen is al sinds het
begin der tijden van veel verreikender cultureel belang. Het zijn de vertalers
die het zaad van de literatuur uitstrooien, zodat alle talen elkaar kunnen
verstaan en de poëzie niet in het slop raakt’ (p. 121).
Wat de lectuur van deze essays, voor mij althans, tot een feest
maakt, is de helderheid, gepolijstheid en doorzichtigheid waarmee ze geschreven
zijn. Het zijn drie kwaliteiten die Schiller prijst in een brief aan Goethe
over diens Wilhelm Meisters leerjaren en die zonder meer op het proza van Brassinga
toepasbaar zijn. Verder geniet ik van haar relativerende opmerkingen en
verrassende conclusies. Als ze in 2005 als writer-in-residence in het Theo van
Doesburghuis in Meudon verblijft, beschrijft ze dat als ‘het kubistische
klompenhok van beton’ (p.12). Na een uitgebreide vergelijking van de
pedagogische principes in het zeer bekende Emile (1762) van Rousseau met die in
het totaal vergeten Levana (1806) van Jean Paul alias Johann Paul Friedrich
Richter, komt Brassinga tot deze slotsom: ‘Ik geloof dat Jean-Jacques en Jean
Paul veel gemeen hebben in hun neiging tot verregaande detaillering van alle
mogelijke diep doordachte onzin.’ (p. 54)
In een van haar columns uit De
Leeswolf, ‘Violette maan’, schrijft Brassinga: ‘Zelf ben ik liefhebber van
proza dat noch als een baksteen, noch als een hongerkunstenaar op je afkomt,
maar dat een woud is om in te verdwalen, de weg zoekend naar het onverwachte,
naar uitzichten zo weids als het tweede deel van Beethovens Waldsteinsonate –
om een componist te noemen die een meester van de betekenisvolle ornamentiek
was.’ (p. 155). Laat dat nu het proza zijn dat Anneke Brassinga zelf ook
schrijft.
De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2015, 174 p. ISBN 9789023492702
© 2024 | MappaLibri