Ruimtewerking

Marcel Obiak heeft een lange staat van verdienste – zijn eerste werk verscheen al in de nadagen van het zogenaamde ‘experimentalisme’ – maar tegelijk blijft hij toch in brede kring een nobele onbekende. De bundel Ruimtewerking biedt echter een uitgelezen kans om kennis te maken met Obiak en zijn uitgangspunten. In vergelijking met het vroegere werk (dat grotendeels dateert uit de jaren zestig van de vorige eeuw) is de dichter veel toegankelijker gaan schrijven, maar zijn visie is grotendeels dezelfde gebleven. Obiak besteedt in zijn poëzie weliswaar veel aandacht aan zintuiglijke waarneming, maar uiteindelijk tracht de dichter diepere verbanden in de werkelijkheid te achterhalen, een soort van filosofisch inzicht te bereiken en op de lezer over te brengen. Dat metafysische principe ligt ook aan heel wat gedichten uit Ruimtewerking ten grondslag.
In die zin zou men de visie van Obiak kunnen omschrijven als ‘numineus’, een term die verwijst naar het vermogen van de kunst om de mens als het ware boven zichzelf te tillen en een soort van visionair inzicht te geven. Tegelijk echter heeft de dichter daarbij in de loop der jaren een soort van nederige zenhouding aangenomen. De spanning tussen de grote samenhang en de diepere zin van het bestaan en de kosmos leidt tot een gevoel van nederigheid en bescheidenheid, dat echter als uitermate bevrijdend wordt ervaren. Niet toevallig wordt die ‘kleinheid’ al op de eerste bladzijden meermaals vermeld.
Obiak zet zijn technisch vernuft en zijn verbeeldingskracht in om dat project zo overtuigend mogelijk te realiseren. Zo maakt de dichter vanzelfsprekend vaak gebruik van symbolen en tegenstellingen. Op die manier kan hij immers het niveau van de loutere anekdote en de eenvoudige beschrijving overstijgen: dag en nacht, licht en donker, bovenwereld en onderwereld, ik en de ander, dichtbij en ver, het zijn slechts enkele van de coördinaten die in Ruimtewerking een vooraanstaande rol spelen. Ook de bezwerende toon draagt bij tot dat effect: elk gedicht krijgt zo iets onontkoombaars. Ten slotte is er de grote rol van kunst. Veel van de gedichten zijn gebaseerd op kunstwerken uit de westerse en de oosterse cultuur. De voorstelling daarvan vormt als het ware een ideaal vertrekpunt voor de missie van de dichter, net doordat die kunstwerken op zich ook al de anekdote omzetten in meer algemene patronen: exemplarische portretten, algemene symbolen of, zoals in het geval van de abstracte kunst van Kandinsky, onderliggende krachtvelden. Diezelfde drang om het abstracte te bereiken wordt ook geïllustreerd door het belang van muzikale principes als inspiratiebron voor het dichterlijke proces; zo loopt de bundel uit op een ‘atonale’ coda, met een veelheid aan poëtische stemmen. De vele verwijzingen naar de (cultuur)geschiedenis dragen eveneens bij tot een soort van veralgemenende visie. De concrete anekdotes en gegevens staan nooit op zich, maar helpen diepere waarheden te achterhalen en te formuleren.
Het resultaat van dat alles mag er zijn. Obiak heeft een overtuigende bundel neergezet, niet het minst door de hechte structuur van de diverse afdelingen. Tegelijk betreft het hier een poëzie die van de lezer een behoorlijke inspanning verwacht om zich het ambitieuze programma van de dichter eigen te maken. 

Gent : Poëziecentrum, 2015, 68 p. : ill. ISBN 9789056552060

© 2024 | MappaLibri