* Als jeugdliteratuur en lezer elkaar ontmoeten (3)

Dat verhalen kinderen kunnen helpen om grip te krijgen op de werkelijkheid. Dat ze niet alleen de werkelijkheid, maar ook je eigen rol daarin bevattelijk kunnen maken. En dat de manier waarop iemand leest, verschilt van leeftijd tot leeftijd. Daar hadden de recensent en de kinderpsychiater het al over. In Becoming a reader van Joseph A. Appleyard lazen ze hoe werkelijkheid en fantasie bij kleuters één grote speeltuin zijn, hoe kinderen via de veiligheid van een sterk vereenvoudigde verhaalwereld voet aan de grond krijgen in de realiteit, en hoe jongeren bovenal de waarheid achter de werkelijkheid zoeken. Ze namen er een stapeltje boeken bij. Ze zagen dat het klopte.  

Leesgedrag is grillig, schreef Appleyard, en dan is het wel zo handig als een schema een en ander overzichtelijk probeert te maken. Correct, zeggen de recensent en de kinderpsychiater. Maar ze schenken nog een kop thee in. Dat grillige blijft schuren. Voor elk puzzelstukje dat in Appleyards schema past, is er een dat wringt. In de kantlijn staan opmerkingen en vraagtekens. 
  
 
Kinderen versus volwassenen
Jongeren willen redeneren, filosoferen, discussiëren, zei Appleyard, om zo tot een glimp van de waarheid te komen. En inderdaad, de personages van een Aidan Chambers of een John Green praten heel wat af. In het geval van Green: veel te veel en op een volslagen ongeloofwaardige manier. Tenminste, volgens filmrecensent Ward Verrijcken. ‘Hazel en Augustus zijn hyperintelligent en immer gevat,’ schrijft hij op Cobra.be over de verfilming van Een weeffout in onze sterren, die erg dicht bij het boek blijft. ‘Hun gesprekken zijn navenant ‘overgeschreven’. Daarmee vat Green de grootse emoties van tieners, maar voor een wat kritischer lezer (ondergetekende pleit schuldig) kan al dat pocherig getater wel eens op de zenuwen werken.’ Verder noemt hij de film ‘een fenomeen bij tienermeisjes’ en stelt hij dat zij vele zakdoeken zullen ‘volsnotteren bij deze melodramatische love story.’  

‘Pocherig getater’, ‘tienermeisjes’, ‘volsnotteren’, ‘melodramatische love story’… De film spreekt ‘de grootse emoties van tieners’ aan, oké, ja-ja-maar. Hoort u de hoogmoed van de volwassene, excuseer, de ‘kritische’ volwassene? Maar ziet u vooral hoe in deze recensie twee lezers tegen elkaar opbotsen? Aan de ene kant: de volwassene. Aan de andere kant: jongeren, de eigenlijke doelgroep. Laat dat soort botsen eigen zijn aan jeugdliteratuur. Want die is dan wel voor kinderen bedoeld, maar volwassenen maken het, brengen het op de markt, beoordelen het en kopen het. In zo’n groots proces is de rol van kinderen fundamenteel, maar op een bijna pardoxale manier ook tamelijk beperkt. Zij graaien de boeken uit bibliotheekrekken, lezen ze en herlezen ze. Of ze lezen ze niet. Want feit is dat kinderen en volwassenen niet per definitie hetzelfde willen. Ach, over smaak valt niet te twisten. Al durven de recensent en de kinderpsychiater, Appleyard en andere ontwikkelingspsychologen indachtig, te zeggen dat er meer aan de hand is. Zo’n botsing tussen volwassenen en kinderen moet ook iets te maken hebben met hoe je de realiteit ziet. Met waar in je leven je staat. Kinderen lezen op een andere manier omdat ze op een andere manier naar de wereld kijken, gewoon omdat ze kinderen zijn. De meeste populaire boeken, zegt Appleyard, spiegelen het wereldbeeld dat bij een bepaald ontwikkelingsniveau hoort. Kinderen die hard bezig zijn met het verwerken en ordenen van de realiteit, willen bijvoorbeeld eenvoudige verhalen met een eenvoudige oorzaak-en-gevolg structuur. Voor de meeste tienjarigen moet er niet te veel tijd en energie gaan naar het analyseren of uitdiepen van de angsten en verlangens van de personages, aldus Appleyard, ook niet als die in wezen de drijvende kracht achter het verhaal zijn. Maar net die angsten en verlangens zijn wat volwassenen vaak wel zoeken in literatuur. Zo’n volwassene weet dat de gevoelens en het gedrag van mensen en het verloop van de dingen een kluwen zijn, en wil verhalen gestuurd en verklaard zien door psychologische motieven.  

 ‘Hm,’ zeggen de recensent en de kinderpsychiater. ‘Slaan wij, o zo goedbedoelende leesbevorderaars, kinderen dood met een teveel aan te psychologische, te gevoelvolle kinderromans?’ Ze denken aan Bart Moeyaert, aan Martha Heesen, aan Marjolijn Hof. Ze denken aan de prijzen die deze auteurs binnenhalen en dat die prijzen zelden van kinderjury’s komen. En ze vinden dat volwassen oordeel waardevol. Het woord jeugdliteratuur is ingewikkeld – met dat woordje ‘jeugd’ dat zich niet laat vangen en die ‘literatuur’ die al even veelzijdig en bij tijden op het beladene af is – maar in die complexiteit zit veel schoonheid en veel prettig schurende randjes. ‘Maar,’ voegen ze eraan toe, ‘laat ons een beetje voorzichtig zijn.’ Het is best verleidelijk om in de verschillende stappen in de evolutie die Appleyard beschrijft, telkens een verbetering te zien. Lees: om neer te kijken op het puur meeslepende lezen. Om gerust een middag te willen verlezen met een spannend verhaal, maar zo’n Martha Heesen stiekem toch het allerhoogste te vinden. Om ja-ja-maar te zeggen als je nichtje van zestien zich verliest in Een weeffout in onze sterren. Dat neigt zo snel naar een stinkende vorm van respectloosheid. Of, zoals Edward van de Vendel zei in zijn Woutertje Pieterselezing, ‘al die hartstocht [bij de ‘Hoe overleef ik’-serie (Francine Oomen) en ‘De Grijze Jager’-boeken (John Flanagan)] is zo werkelijk, zo wáár, dat het cynisch en zeer onprofessioneel zou zijn de waarde ervan te relativeren.’ (www.woutertjepieterseprijs.nl) 
  
 
Kinderen ontmoeten volwassenen 
In de beste kinderboeken, meent Appleyard, komt dat wat kinderen willen en dat wat volwassenen willen samen. De beste kinderboeken, zegt hij, zijn spannend maar niet te complex van structuur, en worden voortgedreven door het verlangen  van een personage – hoe eenvoudig en elementair dat ook is. De Griffeljury vatte Appleyard onbewust netjes samen toen ze Spinder (Querido 2012) van Simon van der Geest de Gouden Griffel gaf: ‘Virtuoos geschreven, spannend, beklemmend, psychologisch overtuigend – dit meesterwerk is het allemaal.’ Ook de tien- tot twaalfjarigen in de Kinder- en Jeugdjury bekroonden Spinder. In hun commentaren zijn net zo makkelijk echo’s van Appleyard te vinden. Iemand die schrijft dat Spinder ‘een heel spannend boek [is], ook een beetje triestig’, heeft het over plot en gevoel. De commentaar ‘een boek over insecten die weg moeten, en een stomme broer’ gaat over plot en psychologie. En de juryleden die ‘ik vind het een superleuk boek, ik heb ook een stomme broer’, ‘ik zou Ward niet willen geweest zijn!’ en ‘ik vind het wel erg voor Hidde dat Jeppe zo hard doorgaat’ zeggen, identificeren zich met de hoofdpersonages. Een ander detail: er is een jurylid dat het boek al ‘10 keer gelezen [heeft] omdat ik het super vind’, en hier en daar wil iemand graag het vervolg lezen. Zie Appleyard: kinderen willen veel van hetzelfde, ze willen het fijne gevoel dat ze bij een boek hebben telkens opnieuw beleven. Simon van der Geest heeft – onbewust? – mooi begrepen wat kinderen en volwassenen willen. Of nee: Simon van der Geest heeft gewoon en inderdaad een van de beste kinderboeken geschreven.

De dubbelbekroning van Spinder was reden tot feest – of minstens tot een brede glimlach – bij veel volwassen leesbevorderaars, want zó vaak vallen die twee niet samen. Appleyard heeft makkelijk praten met zijn beste kinderboeken. In het eerste deel van dit essay vroegen de recensent en de kinderpsychiater zich al af waarom volwassenen (zij het als auteurs of recensent of…) vaak zo’n schroom hebben om de doelgroep recht in de ogen te kijken. Ze vragen het zich opnieuw af. Is kwaliteitsvol maatwerk leveren net geen enorm grote kunst? Of smaakt het woordje ‘maatwerk’ toch te vies in de monden van veel auteur-kunstenaars? Horen we daar met z’n allen een zweem van functionaliteit in en staat functionaliteit haaks op literatuur? Met Appleyard en andere ontwikkelingspsychologen achter de kiezen, hebben die vragen een ietwat andere kleur gekregen. Opnieuw grijpen de recensent en de kinderpsychiater naar Edward van de Vendels Woutertje Pieterselezing uit 2012. Daarin pleitte hij vol vuur voor een fierljeppen van de kant van de lezer naar die van de kunstenaar. ‘Is er hier iemand bi?’ vroeg hij, en hij zette ‘een schijnwerper op het tussenland, op de plekken waar er een geslaagd samengaan van literair en populair wordt bereikt.’ Zijn besluit sluit naadloos aan bij wat er nu door de hoofden van de recensent en de kinderpsychiater spookt: ‘Het gaat erom dat wij begrijpen wat de aard van opgroeien is. Hoe spannend dat is, hoe vurig, maar ook eng en levensgevaarlijk. Het gaat om het inzetten van plot, humor en herkenbare setting naast onontkoombare taal en onderwerpen met een serieuze bodem.’ <br />
Behalve Spinder hebben de recensent en de kinderpsychiater ook de Sofie-boeken van Edward van de Vendel zelf naast zich liggen. De reeks begon in 2010 met Sofie en de pinguïns (Querido) en is ondertussen met vier delen uitgegroeid tot net iets meer dan een bescheiden reeks. Zei Appleyard dat kinderen herhaling en duidelijkheid willen, en helden waar ze gemakkelijk mee kunnen meeleven, en zei Edward van de Vendel in zijn lezing dat kinderen bovenal grappige en spannende boeken willen, dan voegt Sofie de daad bij het woord. In elk boek beleeft ze – allemans buurmeisje, niet te gecompliceerd, fijn herkenbaar – een nieuw avontuur. Beter gezegd: elke keer onderzoekt ze iets nieuws. De ene keer zijn dat pinguïns, de andere keer dolfijnen of vliegtuigen. Naast en tussen haar verhaal staan cartooneske illustraties, absurde fotostrips en kantlijnen vol weetjes. Als Appleyard stelt dat kinderen fictie en non-fictie als evenwaardige bron van informatie gebruiken, dan speelt Edward van de Vendel hier slim op in door de twee boudweg te combineren. En met succes: Sofie en de pinguïns is door de Vlaamse én de Nederlandse Kinderjury bekroond, en weet ook volwassenen te charmeren. Al is het nog de vraag of dat laatste zal blijven duren, want volwassenen verkiezen originaliteit doorgaans boven herhaling. En dan heet zo’n vierde Sofie in evenveel jaar tijd al snel uitmelken. Maar wat is er mis met een naar volwassen normen kwalitatief concept dat kinderen geeft wat ze willen? Of, terug naar Appleyard, dat kinderen geeft wat ze nodig hebben om zich te ontwikkelen als lezer, als mens?
   
 
Inbreken in natuurlijk leesgedrag? 
Een lastige kwestie dringt zich op. Moet je kinderen enkel geven wat ze willen? En wat als je ‘willen’ daarbij vertaalt als ‘nodig hebben’? Als het leesgedrag samen met de ontwikkeling van een kind evolueert, mag je dan als volwassene inbreken in die evolutie? Appleyard stelt zich die vraag ook. Hij zegt ja en nee. Ja, volwassenen moeten kinderen uitdagen. Lezen is geen biologisch proces dat zichzelf verder trekt, maar moet gestimuleerd worden. Nee, omdat iemand dwingen tot iets waar hij niet klaar voor is een averechts effect heeft. Kinderen die nog erg concreet denken, zegt hij, kunnen meer hebben aan veertig serieboeken dan aan die ene prijswinnaar. De honger naar het unieke en persoonlijke moet groeien. Soms gaat dat snel, soms gaat dat traag. Appleyards ja en nee laten zich samenvatten in één devies: volwassenen hebben de taak kinderen te begeleiden in hun ontwikkeling als lezer. Ze moeten hen uitdagen. Maar die uitdaging moet op maat zijn van het kind. Oftewel: lezen moet persoonlijk blijven. En persoonlijk is het tegendeel van gemiddeld.

En dus vindt de ene elfjarige Het ding en ik (Querido 2012) van Shaun Tan ‘megacool’, ‘keileuk’, ‘mooi’ en ‘heel speciaal’, terwijl de andere – toegegeven, de meeste anderen – het ‘saai’ vinden. Veel Kinder- en Jeugdjuryleden vinden het niet spannend, geen echt verhaal, veel te kort en dat het eigenlijk gewoon een kleuterboek is. Daarmee is Het ding en ik zo’n stukje dat helemaal past in Appleyards puzzel. Dat het ver van de top drie in de Kinder- en Jeugdjury zou blijven, was te voorspellen en is uiteindelijk tamelijk eenvoudig te verklaren. Iemand vindt een vreemd en atypisch ding, om er een thuis voor te zoeken in een over-geïndustrialiseerde en over-geüniformeerde wereld. Ziet u de overdaad aan adjectieven in die ene zin? ‘Iemand vindt een ding en zoekt er een thuis voor’ komt nog niet in de buurt van een deftige samenvatting. Hier spreken gevoel en suggestie, het waarom in plaats van louter wat en dat. Het ding en ik is zo’n boek waarin je lezend en kijkend je eigen weg moet zoeken. Het doet ongeveer alles behalve de realiteit overzichtelijk en hanteerbaar maken. Het is kortom alles wat de avonturenverhalen waar kinderen volgens Appleyard nood aan hebben niet zijn.

Dit puzzelstukje mag dan wel passen, het heeft ook een rafelig randje. De recensent en de kinderpsychiater willen niet gezegd hebben dat de Kinder- en Jeugdjury zich op glad ijs, op té glad ijs, begeeft als het kinderen tussen tien en twaalf Het ding en ik laat lezen. Ze vinden dat Bart Moeyaert, Martha Heesen en Marjolijn Hof dan maar niét aan kinderen aanbieden naar cynisme stinkt. Want lezen is ook proeven, proberen en zoeken. Eén Kinder- en Jeugdjurylid schreef over Het ding en ik: ‘Ik denk wel dat er een betekenis achter zit. Anders zouden ze dit boek niet bij de tien zetten die we moeten lezen.’ Dat jurylid heeft de deur op een kier staan. Lezen is ook gedachten en ideeën binnen laten – veel gedachten en veel ideeën. De ene verpietert zo’n gedachte, om welke reden dan ook. Omdat de dag niet juist zit, omdat je denken nog even te concreet is. Maar evengoed schiet zo’n gedachte vroeg of laat wortel.

Lezen is grillig, zei Appleyard, en schema’s kunnen proberen te helpen. De recensent en de kinderpsychiater zeggen: proberen betekent gelukkig ook niet-helemaal-lukken. Lezen is prettig grillig en moet af en toe wringen. En zo sta je blij te kijken als Dertien rennende hertjes (De Eenhoorn 2012) van Edward van de Vendel op de tweede plaats eindigt in de Kinder- en Jeugdjury, tussen het veel eenvoudigere, komisch-avontuurlijke Munkel Trog (Janet Foxley, Lemniscaat 2012) en De grote konijnenreddingsactie (Katie Davies, Gottmer 2012). Hertjes die uit een vaas komen springen, zijn best spannend, maar het grootste avontuur zit ‘m in de moeilijke relatie tussen Maantje en haar broer Raf. Want wat doe je met een broer die vuurwerk in zijn hoofd heeft dat elk moment kan ontploffen? Dertien rennende hertjes is van een psychologische fijnzinnigheid waar een acht- tot tienjarige nog niet aan toe is. Correctie: zou zijn.  
   
 
Verbeelding  
De vraag was: wat gebeurt er als jeugdliteratuur en lezer elkaar ontmoeten? Het meest omvattende antwoord, het antwoord met de minste voetnoten, is misschien: de verbeelding wordt in gang gezet. De recensent en de kinderpsychiater lazen hoe een lezer vanuit die verbeelding de realiteit verwerkt, vormgeeft, interpreteert. Hoe lezen een oefening in leven is, zo je wil. En ongeacht allerlei pogingen om een en ander in een schema te gieten, pakt niemand die oefening op exact dezelfde manier aan. Lezen is persoonlijk en relatief. Maar omdat het altijd verbeelden is, is het ook universeel.

Het laatste woord geven de recensent en de kinderpsychiater aan Shaun Tan. Omdat die niet binnen de omheiningen van psychologen te houden is, omdat hij met zijn boeken vol bizarre details en dito figuren toch iets algemeen menselijks aanraakt, omdat hij dwars door en over doelgroepen en leeftijden heen de verbeelding aanspreekt. Bij dit essay past geen beter besluit dan dat van Tans essay Picturebooks: Who are they for?.  

Bij literatuur gaat het erom de confrontatie aan te gaan met het nieuwe, het onbekende, het vreemde, schrijft hij. En dat geldt net zozeer voor kinderen als voor volwassenen. Zo’n confrontatie kan het begin zijn van iets nieuws. Het kan iets waarvan je dacht dat je het kende een nieuwe betekenis geven, een nieuwe kleur. Het breekt de veelheid en de rijkdom van de werkelijkheid open: ‘At it’s most succesful, fiction offers us devices for interpreting reality and imagining how many such interpretations might be possible.’ En tot slot citeert hij Milan Kundera, die zegt dat we allemaal kinderen zijn omdat we voortdurend nieuwe dingen tegenkomen die begrepen willen worden. En dat op zo’n moment een geoefende verbeelding eigenlijk veel handiger is dan alle met zoveel zorg en moeite opgedane kennis bij elkaar. 
 
Bronnen 
Appleyard, J.A. Becoming a reader: The experience of fiction from childhood to adulthood. Cambridge University Press, 1994

Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek. Gouden Griffel voor Spinder van Simon van der Geest, 01.10.2013 http://web.cpnb.nl/cpnb/actueelbericht.vm?ab=468

Tan, Shaun. Picture books: Who are they for?        
http://www.shauntan.net/essay1.html

Van de Vendel, Edward. Woutertje Pieterselezing: Is er hier iemand bi?, 01.03.2012 http://www.woutertjepieterseprijs.nl/WPP/2012/Lezing2012.asp

Verrijcken, Ward. The fault in our stars – Josh Boone, 17.06.2014 http://cobra.be/cm/cobra/film/1.2000994

www.kjv.be

© 2024 | MappaLibri