De zondag waarop ik wereldkampioen werd

In deze autobiografische novelle evoceert Friedrich Christian Delius een memorabele zondag in de jaren vijftig, in het dorp Wehrda op het Hessische platteland. De ik-figuur is elf jaar en groeit op in een voorbeeldig domineesgezin, waar alles volgens vaste regels verloopt met gebeden, geboden en verboden. Wat in de ogen van de ouders een veilige omgeving is, wordt voor de zoon een kwelling. Hij lijdt onder zijn dominante vader, een moeder die haar liefde voor strengheid opzijschuift en een Bijbels Gods- en wereldbeeld dat geen ruimte laat voor zwakheid of eigen initiatief. Hij stottert, schaamt zich over zijn psoriasis en heeft het moeilijk op school. Toch is hij geen kneusje: hij droomt nog van vrijheid, zelfs van almacht in het midden van de wereld, observeert zijn omgeving en haar taalgebruik (kenmerkende woorden en uitspraken worden gecursiveerd), maakt fietstochten in de wijde omgeving. Opstandig is hij echter niet; hij loopt keurig in de pas. Ontbijt, zondagsdienst, middagmaal zijn tot in de puntjes geregelde rituelen. Na de middag, als zijn zusjes en ouders gaan rusten, wijkt de dag af van het gewone. 4 juli 1954 is immers de dag van de finale van het wereldkampioenschap voetbal: Duitsland-Hongarije. Hij mag van zijn vader in diens werkkamer de wedstrijd op de radio volgen, die hem helemaal meesleept. De jongen identificeert zich met de voetbalgoden over wie de verslaggever het heeft. Het enthousiasme over de overwinning van Duitsland helpt hem over het stotteren heen. Even voelt hij zich bevrijd uit het verstikkende keurslijf van zijn opvoeding.
Ondanks de vaart, de detailrijkdom en de stilistische brille waarmee er wordt verteld, kan het verhaal niet helemaal overtuigen. Het is wat te nadrukkelijk op schematische tegenstellingen gebouwd en is er te zeer op uit de handeling en de beweegredenen van de ik-figuur te interpreteren, terwijl de verteller toch niet voor een terugblikkend, volwassen analyserend perspectief heeft gekozen. ‘Misschien wilde ik de vreemde taal van mijn ouders verleren en werd ik desondanks telkens weer teruggeworpen, door de branding van liederen en gebeden telkens weer op de rotsen gesmeten, fijngewreven tussen de taalarmoede van mijn moeder en de taalkracht van mijn vader, tot ik mijn adem kwijt was, tot mijn stem het ook bij de eenvoudige medeklinkers begaf en ik resolutere afleidingsmanoeuvres moest verzinnen om niet ten onder te gaan in onderdrukt verdriet of te stikken in wurgende taal.’ Nochtans is het onuitgesproken, tussen de regels gesuggereerde interessanter dan de expliciet geanalyseerde gevoelens en gedragingen: het in de jaren vijftig onderhuids voortlevende Duitse nationalisme en zelfs nazisme, de verwachtingen omtrent autoriteit en rolpatronen, de in de kerk in stand gehouden maatschappelijke hiërarchie…
De zondag waarop ik wereldkampioen werd
is zeker niet Delius’ sterkste boek. Uit vertaalpolitiek oogpunt kun je je ook afvragen hoe relevant de Nederlandse vertaling is, die immers in een cultuur terechtkomt waarin Reve, Wolkers, Claus en veel andere ‘genealogische’ schrijvers het kritische, autobiografische vertellen vindingrijker, zintuiglijker en authentieker hebben beoefend. 

Friedrich Christian Delius, De zondag waarop ik wereldkampioen werd, Van Gennep Amsterdam, 2013, 112 p., € 9,9. ISBN 9789461640932. Vert. van: Der Sonntag, an dem ich Weltmeister wurde door José Rijnaarts. Distributie: Van Halewyck

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2013

© 2024 | MappaLibri