Gedundrukt

In een gedicht beschreef Simon Carmiggelt (1913-1987) eens de fantasie van een minor poet die in de hemel vriendelijk wordt ontvangen: ‘Hij zag zich al gedundrukt door Van Oorschot / en mompelde: ‘Ga ik dan niet teloor, God?’’ Ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag is de meester van het cursiefje die eer te beurt gevallen. Honderd ‘verhalen’ (zoals het nu in de ondertitel heet) werden gebundeld in een smalle dundrukuitgave met linnen band én leeslintje. Aan materiaal voor de selectie was geen gebrek: Carmiggelt heeft meer dan achtduizend ‘stukkies’ geschreven. De keuze loopt van 1938 tot 1980 en uiteraard zijn de kroegverhalen goed vertegenwoordigd, maar ook de stukjes over kinderen, huisdieren, types en individuen, durvers en dulders, huwelijkse sleur, eenzaamheid, domheid, ijdelheid, dagdromen en naast elkaar heen praten, kortom alles wat — weerspiegeld in het dagelijks leven — eigen is aan de mens. Een bijzondere plaats nemen de Duitse bezetting en de Jodenvervolging in, waar de auteur opvallend strijdlustig wordt: ‘Je leeft in een leeuwekooi en toch schokt het je telkens weer als het beest gromt.’ Meestal echter gaat scherpe waarneming gepaard met humor, fijne ironie en mildheid: melancholisch begrip voor het menselijk tekort in zijn vele gedaanten. Mensenkennis die puntig wordt verwoord, opgehangen aan kleine details, met knipoogjes naar de goede verstaander in talrijke understatements.
Carmiggelts stijl herken je uit de duizend: archaïsmen (‘een onzer siertrams’), eufemismen (‘tot iets oneffens verleiden’), onverwachte contrasten: ‘ze bestond uit louter goedheid en een onverzadigbare behoefte zich weg te cijferen en op te offeren. Maar mannen hebben liever een loeder met seks.’ Origineel en treffend zijn de vergelijkingen. ‘De kroeg werd gedreven door een vrouw van een jaar of vijftig, die eruitzag of zij óveral elders liever zou zijn — in de bajes, in de hel, overal.’ Of: ‘Toen ik ’s ochtends de gordijnen van de slaapkamer opzijschoof, grijnsde de dag tegen me als een ongeschoren kindermoordenaar.’ Meesterlijk hanteert hij de directe rede in typerende monologen en dialogen: het gezeur van een eeuwig betuttelende moeder, het dolce far niente van een excentriekeling (‘Rielèksen’), de venijnigheden van een doorlopend verongelijkte treinreiziger. Uiteraard is de wereld die Carmiggelt beschrijft, hier en daar wat verouderd; het feit bijvoorbeeld dat een vijftiger duidelijk als een bejaarde wordt gezien. Soms werken de korte verhalen iets te geforceerd naar een pointe toe (‘Stoeltjes’, ‘De neef’) en een enkele keer, als hij wat hoger wil grijpen dan het veelzeggende alledaagse, wordt de verteller zeemzoet (‘Maanlicht’).
Het grootste deel van deze verhalen blijft indruk maken, juist in de beperking die de meester voortbrengt. Tijden veranderen, mensen nauwelijks. Daar kun je je behoorlijk druk in maken, je kunt het ook observeren, doorzien en erom glimlachen. Carmiggelts mildheid heeft zeker te maken met de brutaliteit van de oorlog die hij als jonge man had meegemaakt. In het licht daarvan leken het klein menselijke getouwtrek en geblunder nog best draaglijk. ‘Idealisten maken me nog onrustiger dan gevangenissen. Als ze me blijmoedig en dapper vertellen wat ze allemaal doen, bezwijk ik bijna onder de last van wat ik allemaal nalaat.’ Het is niet omdat zijn werk in een boekvorm verschijnt die doet denken aan de Russische bibliotheek dat Carmiggelt met Tsjechov moet worden vergeleken. Dat zou hijzelf overdreven hebben gevonden. Maar als zijn grootste talenten bijeenkomen in één verhaal, zoals ‘Buigen’ waarmee deze selectie besluit, komt hij dicht in de buurt.

Simon Carmiggelt, Gedundrukt, Van Oorschot Amsterdam, 2013, 307 p., ill. € 25. ISBN 9789028260832

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2013

© 2024 | MappaLibri