In
de winter van 1962 vonden archeologen in de buurt van het Griekse Derveni, even
ten noorden van Thessaloniki, een graftombe met daarin onder meer een verkoold
stuk papyrusrol. Het oudste manuscript dat ooit in Europa werd gevonden:
papyrus bewaart nu eenmaal beter in het zand van Egypte dan in de heel wat
minder droge grond van Hellas. Het is meer dan een beetje ironisch dat we dit
boek niet meer zouden hebben, als die oude Grieken het niet samen met de
eigenaar hadden willen cremeren. Honderdvijftig stukjes papyrus bleven bewaard
met daarop 23 kolommen gedeeltelijk leesbare tekst.
Natuurlijk bepaalt alleen het
toeval welke boeken verloren gaan en welke niet, maar het is toch wel heel
merkwaardig waar deze erg verminkte tekst over gaat. De fragmenten bevatten een
commentaar op een gedicht over het ontstaan van de Griekse goden. Dat is op
zich al interessant: het is niet het gedicht zelf (of een toneelstuk of een
filosofisch geschrift), maar een tekst waarin iemand probeert uit te leggen wat
er in het gedicht staat, wat het eigenlijk betekent.
Dit lijkt misschien normaal:
teksten bestaan maar als ze door iemand anders worden gelezen en begrepen, net
zoals het niet zoveel zin heeft om iets te zeggen, als er niemand is die je kan
verstaan. Maar als het zo belangrijk is wat iemand te zeggen heeft, waarom kan
dat blijkbaar niet (of niet alleen) in diens eigen woorden?
Weinig Grieken konden schrijven
en papyrus of perkament waren duur: die gebruikte je niet om triviale dingen te
noteren. Belangrijk waren onder meer de literaire meesterwerken: de
toneelstukken van Sophocles en het werk van Homerus. En dus blijkbaar ook een
gedicht over het ontstaan van de goden. In dit geval gaat het over een werk dat
werd toegeschreven aan Orpheus, de peetvader van alle dichters, maar dat
waarschijnlijk ontstond in de omgeving van de filosoof Anaxagoras die de
filosofie en de wetenschap naar Athene had gebracht. Hij was bijvoorbeeld de
eerste Griek die begreep dat de maan zelf niet schijnt maar het licht van de
zon weerkaatst. Op een gelijkaardige manier probeert de auteur van de papyrus
van Derveni het licht van Orpheus te weerkaatsen.
Hij doet dat op net dezelfde
wijze als we dat nog altijd doen wanneer we belangrijke teksten proberen te
begrijpen, op school, in de madrasa of in de jesjiva. Hij citeert eerst
een klein stukje van het gedicht en legt dan uitgebreid uit wat er met de
woorden wordt bedoeld. Net zoals de leraar de besproken tekst vaak met een
andere stem voorleest, staan de regels uit het gedicht tussen liggende
streepjes, blijkbaar een vroege voorloper van onze aanhalingstekens. Door die
citaten hebben we een idee hoe een deel van het gedicht eruit zag: het gaat om
het verhaal van de goddelijke voorouders van Zeus dat we kennen uit andere
bronnen. Nix, de nacht, schenkt het leven aan Uranus, de hemel. Cronus neemt de
macht van hem over en wordt op zijn beurt afgezet door Zeus.
Voor de commentator is wat er staat, de oudste geschiedenis
van de Griekse godenwereld, blijkbaar niet genoeg. Voor deze minder naïeve
lezer zijn de goden niet langer wat ze voor Homerus of voor de Griekse schrijvers
van de tragedies waren: bovennatuurlijke figuren die zich maar al te vaak heel
menselijk gedragen. Maar bij filosofen als Anaxagoras waren de goden ook veel
abstracter dan het goddelijke stelletje ongeregeld dat bij Homerus en Orpheus
de hoofdrol speelt. Aangezien de filosofische commentator ook nog eens gelooft
dat onze hele werkelijkheid alleen maar uit deeltjes bestaat die eeuwig zijn,
moest het gedicht over de geboorte van de Griekse goden wel iets heel anders
betekenen dan wat er werkelijk staat: volgens zijn filosofie kan er helemaal
niets geboren worden: de dingen veranderen alleen maar en worden dan andere
dingen.
Omdat deze commentator ook nog eens heel veel
woorden nodig heeft om te zeggen wat er dan wel staat, is het moeilijk voorbeelden
geven, maar hij haalt alle trucs uit de kast om te laten zien dat er niet staat
wat er staat. Als in het gedicht wordt gezegd dat de goddelijke Zeus het lot of
‘Moira’ is van alle dingen, dan betekent dit voor onze filosoof dat ‘Moira’ de
naam is van het denken van God. Maar onze commentator gebruikt hier een woord
als naam: een beetje alsof wij het lot zouden noemen, naar de Bijbelse Lot,
waarna we het dan verder over de belangrijke rol van zuilen van zout kunnen
hebben.
Maar als dit stukje tekst een
deel is van een litanie, dan lijkt het misschien eerder op de katholieke
litanieën over de Heilige Maagd Maria: die blijkt ook tegelijk een toren van
ivoor en een ster van de zee te zijn. Een dergelijke lezer zou dan tot de
conclusie komen dat er een verband moet zijn tussen torens en sterren of tussen
olifanten en de zee.
Daarnet had ik het niet toevallig over madrasa’s en jesjiva’s:
deze wilde manier van interpreteren, van lezen wat er echt niet staat, wordt
buiten de leslokalen vandaag vooral in kerken toegepast. Daar heeft men
namelijk een boel oude teksten die soms duidelijk iets anders zeggen dan wat
men zelf graag zou willen. Dat is altijd al zo geweest: in de Bijbel is
bijvoorbeeld goed te zien dat op de ene plaats wordt gecorrigeerd wat er in de
andere delen van het boek fout staat geschreven. Maar misschien moet ik de
volgende keer maar eens uitleggen waarom het zo vreselijk belangrijk is om te
lezen wat er staat.
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf 2014
© 2024 | MappaLibri