Hasse is pas 17 jaar, maar woont al op kamers omdat haar
ouders in Afrika een ziekenhuis zijn gaan bouwen. De oudere dame Ludwina is
haar hospita. Op een dag krijgt Ludwina een beroerte en glijdt weg in een coma.
In die coma herbeleeft Ludwina haar relatie met Vince, een Amerikaanse soldaat
die ze in haar jeugd had leren kennen. Vince werd naar Vietnam gestuurd, en
Ludwina bleef achter in Antwerpen. In haar droomachtige toestand probeert ze
een ander einde te breien aan hun liefdesgeschiedenis. Terwijl haar lichaam in
het ziekenhuis ligt, komt haar geest ’s nachts rondspoken in haar huis. Hasse
ziet Ludwina’s geestesverschijning en volgt haar naar een tuinhuis verderop,
waar Ludwina’s herinneringen als een film voor haar afgespeeld worden. Na
enkele nachten wordt Hasse opeens fysiek meegesleurd in de herinneringenstroom.
Ze belandt midden in de Vietnamoorlog en kan niet meer terug naar het heden. Nu
moeten Hasses vriend Wolf en haar beste vriendin Charlie - die broer en zus
zijn, maar ook water en vuur - proberen om haar terug te halen door ware liefde
te tonen - dat wordt hun tenminste met zoveel woorden uitgelegd door de
mysterieuze grijsaard Angelo, die ook bij het tuinhuis rondhangt - maar die later
niet echt blijkt te bestaan. Net op tijd komen Wolf en Charlie dichter bij
elkaar, en slagen ze de erin de onverwerkte jaloezie die de Wolf jegens zijn
jongere zus koesterde te overwinnen. Zo wordt Hasse op het nippertje toch nog
gered.
Wie al even in zijn haar moet
krabben bij deze beknopte weergave van de plot van Op liefde en dood, voelt waarschijnlijk aan waar het pijnpunt van
deze ambitieuze jeugdroman van Gerda Van Erkel ligt: het verhaal is ambitieus
van opzet, maar loopt zich vast in een al te gecompliceerde structuur. Het
schiet heen en weer tussen heden en verleden (waarbij een reëel verleden
afgewisseld wordt met een gedroomd verleden) en wordt vanuit een veelheid aan
vertelperspectieven, die elkaar zonder duidelijke aanwijzingen afwisselen,
verteld. Meer dan eens heeft dit een (vermoedelijk onbedoelde)
onsamenhangendheid tot gevolg die alleen maar verwarring oproept, zelfs bij de
ervaren lezer.
Daarbij komt dat verschillende
plotwendingen nogal bij de haren getrokken aanvoelen. Zo is het bijvoorbeeld
onduidelijk waarom Hasse eigenlijk getuige moet zijn van - en later ook als
personage betrokken wordt bij - de herinneringen van haar hospita, met wie ze
verder nauwelijks een band heeft. Dat Hasses ouders tegen het einde van de
roman plots voor de deur blijken te staan, nadat ze halsoverkop uit Afrika
vertrokken zijn na een telefoontje van de niet-bestaande Angelo, doet ook
wenkbrauwen fronsen. Op deze en andere momenten wordt de willing suspension of disbelief van de lezer toch wel erg op de
proef gesteld.
Naast de al genoemde
perspectiefwissels geeft ook de verdere stilistische uitwerking van de roman
een zelfde indruk van onsamenhangendheid. Op taalkundig vlak valt een
onevenwicht op tussen het snedig en hip bedoelde (tussen)taaltje dat de jonge
personages hanteren, en het vrij wollige taalgebruik waarin ze zich even later
verliezen (‘Moet ik je hemel op aarde zijn? Ben ik het graf waarin je je
geheimen meeneemt?’, orakelt Hasse tegen de bewusteloze Ludwina). Voor iedere
geslaagde metafoor lezen we ook wel ergens een onhandige vergelijking of een
koekendooswijsheid die meer lijkt te bevatten dan in werkelijkheid het geval is
(‘Het zijn onze verkeerde keuzes die ons ongelukkig maken’).
Niet onaardig zijn de sfeervolle beschrijving van het
Saigon van de jaren zestig en de epiloog, waarin Wolf, Charlie en Hasses ouders
gezamenlijk deemoedig inzien dat ze tekortgeschoten zijn in hun liefde voor
Hasse. Maar de lat had hoger moeten liggen. Een flink stuk hoger.
Leuven : Davidsfonds/Infodok 2015, 206 p. ISBN 9789059086647
© 2024 | MappaLibri