Parrot and Olivier in America

De teloorgang van het gehypete debuut

De Booker Prize 2010



De prestigieuze Booker Prize wordt al sinds 1969 uitgereikt ter bekroning van de beste Engelstalige roman van het lopende jaar uit de Commonwealth (met inbegrip van Ierland en Zimbabwe). Als we de uitgebreide persaandacht in de Lage Landen van de voorbije jaren bekijken, lijkt het vreemd dat er nog geen tien jaar geleden bij ons amper aandacht was voor deze literaire bekroning. Met de groeiende persaandacht steeg ook de snelheid waarmee de boeken van de shortlist vertaald werden, in de hoop om een graantje mee te pikken van het gigantische verkoopsucces in de Engelstalige landen. Ergens lijkt gaandeweg in die mercantiele redenering iets spaak te lopen, en groeit de tijdskloof opnieuw tussen de bekendmaking van de shortlist en de Nederlandse vertaling ervan. De vertaling van de laureaat van 2009 (Hilary Mantel met Wolf Hall) verscheen pas na de bekendmaking van de shortlist van 2010; de vertaling van een van de genomineerden van 2009 (Adam Foulds met The Quickenin Maze) kwam er pas na de bekendmaking van de laureaat van 2010. Is het mogelijk dat de hoogdagen van de grote hypes voorbij zijn? De uit het niets opduikende debutanten moeten opnieuw wijken voor auteurs die gestaag aan een degelijk oeuvre timmeren. In het spoor van de financiële crisis lijkt ook hier iedereen op zoek te gaan naar vaste waarden. Het is een schril contrast met de Booker Prize van 2008, die twee debutanten op de shortlist had, waarvan er een (Aravind Adiga met The White Tiger) laureaat werd. Het is dan ook opvallend dat na een regelmatige voorkeur voor jong talent, geen enkele debutant de shortlists van 2009 en 2010 haalde. Bovendien verliest de Booker Prize de laatste jaren de aandacht voor etnische kleur die het in de jaren voordien had opgebouwd. In 2009 was de shortlist volledig blank en ook in 2010 primeerden de blanke auteurs. Met drie Britten (Tom McCarthy met C, Andrea Levy met The Long Song en Howard Jacobson met The Finkler Question), een Ierse (Emma Donoghue met Room), een Australiër (Peter Carey met Parrot and Olivier in America) en een Zuid-Afrikaan (Damon Galgut met In a Strange Room) zorgt enkel de Britse Andrea Levy met haar Jamaicaanse roots voor enige kleur. En waar een aantal jaren terug nog gelonkt werd naar het Amerikaanse potentieel om de Booker Prize nieuw leven in te blazen, wordt nu duidelijk de kaart van de Britse roman getrokken. Wat de vertalingen betreft, zal je deze keer waarschijnlijk nog 'slechts' enkele maanden moeten wachten voor de shortlist van 2010 volledig vertaald is. Alleen wordt er met de groeiende kloof tussen de bekroning en de vertaling een steeds duidelijker vraagteken gekrast bij het belang van deze bekroning voor onze vertaalmarkt. Nochtans slooft de Booker Prize zich uit om de media-aandacht vast te houden. Je zou kunnen zeggen dat de introductie van de longlist in 2001 de Booker groot heeft gemaakt bij ons. Maar na de oprichting van de tweejaarlijkse International Booker Prize (vanaf 2005), het veertigjarige bestaan met de Best of Booker (2008), en het recente opvissen van de Lost Booker (auteurs uit 1970 die door een verandering in het reglement geen kans kregen om mee te dingen), begint er hier een gevoel van overkill te ontstaan.

Voor de Engelstalige wereld blijft het echter een groot boekenfeest, zowel voor de lezers, de uitgevers als voor de bookmakers. In de Verenigde Staten hebben de Joodse auteurs een sterke machtsbasis, in het Verenigd Koninkrijk veel minder. Laureaat Howard Jacobsen zorgt in die zin voor wat extra kleur. Hij werd gelauwerd als de 'Britse Philip Roth', maar beschouwt zichzelf eerder als de Joodse Jane Austen. Jacobsons sociale commentaar richt zijn pijlen op de Joodse ervaring in al zijn verscheidenheid, tegen de achtergrond van het hedendaagse Groot-Brittannië. Zijn Joodse band is geen traditioneel religieuze, maar een verbondenheid met de Joodse intelligentia door de eeuwen heen. Duizenden jaren van tragedies hebben vorm gegeven aan de Joodse weerbaarheid en mentale sterkte waarvan de humor een bepalende exponent is. Jacobson neemt liever het woord 'komedie' dan 'humor' in de mond om zijn oeuvre te duiden. 'Comedy is central to the way I use words. But that doesn't mean I see life lightly or humorously. I write the comedy I do because I find life desolating. I enjoy the invigoration of a little knockabout sometimes, but essentially the comedy in my novels is the last laugh before there's nothing left to laugh about.' Centraal in The Finkler Question staan de vrienden Julian Treslove, Sam Finkler en hun oudere leermeester Libor Sevick. Finkler en Sevick zijn Joods, Treslove heeft veel sympathie voor het Jodendom en zou zelf wel een Jood willen zijn. Jacobson gebruikt thema's als liefde, verlies en vriendschap in de eeuwige vraagstelling naar de Joodse identiteit. De jury prees The Finkler Question als 'erg grappig, maar ook erg slim, erg droevig en erg subtiel.'

De Australiër Peter Carey woont al zo lang in de Verenigde Staten dat hij op zijn minst voor het label 'New Yorker' in aanmerking komt. Een gegeven dat de Amerikaanse thematiek van latere werken als His Illegal Self en Parrot and Olivier in America zeker beïnvloed heeft. Deze laatste roman gaf hem uitzicht op een derde Booker Prize-bekroning na door en door Australische werken als Oscar and Lucinda en True History of the Kelly Gang. Dat zou een primeur geweest zijn aangezien naast Carey, enkel Coetzee en recent J.G. Farrell (postuum met de Lost Booker voor Troubles) de Booker Prize tot twee maal toe binnenhaalden. Zijn laatste roman speelt zich af op het einde van de negentiende eeuw. Olivier is een jonge Franse aristocraat die de trauma's van de Franse Revolutie wil ontvluchten. Onder het mom van een studie van het Amerikaanse gevangenissysteem reist hij naar de Verenigde Staten om zijn nek te redden. Hij krijgt echter de waakhond Parrot mee, een oudere bediende, die zijn droom heeft moeten laten varen om ooit kunstenaar te worden. Twee mensen van verschillende generaties en verschillende klassen uit de Oude Wereld maken een haast picareske reis door de Nieuwe Wereld. Aanleiding voor Carey om de theorie en de praktijk van het Amerikaanse democratische avontuur te exploreren.

Tom McCarthy bewijst met zijn nieuwe roman C (die voor sommigen als een vervolg gezien kan worden op zijn bejubelde debuutroman Remainder) dat er nog ruimte is voor experiment binnen de Britse romankunst, die na een dieptepunt rond het millennium een nieuwe bloei lijkt door te maken. Zelf zou hij stellen dat de Britse fictie al sinds het midden van de twintigste eeuw, sinds ze het modernisme de rug toekeerde, op haar retour is. (Hij maakt een uitzondering voor J.G. Ballard.) Het belang van 'de avant-garde ontkennen is vergelijkbaar met het ontkennen van Darwin', stelt McCarthy. Het is dan ook niet te verwonderen dat hij C situeert in de Edwardiaanse tijd, de gouden jaren van het modernisme, toen The Waste Land en Ulysses geschreven werden en de radiogolven door de ether begonnen te trillen. Het resultaat is geen historische roman, maar een thematische exploratie van wat hij 'de relatie tussen taal en technologie en het menselijke subject' noemt, waarbij het verzenden en ontvangen van radiosignalen als een soort metafoor fungeert. Centraal staat het al te korte leven van Serge Carrefax. Hij is opgegroeid met de nieuwe technologie, die hem als vliegende radio-operator in de frontlinie van de Eerste Wereldoorlog brengt. De oorlog doet de adrenaline hoog opstuwen, maar zal hem uiteindelijk te gronde richten.

Andrea Levy brak internationaal door met haar vierde roman, Small Island, die haar zowel de Orange Prize, de Whitbread Book of the Year Award als de Commonwealth Writer's Prize opleverde. Het Jamaicaanse migrantenkoppel in het Engeland van de jaren veertig uit dat boek, wordt in The Long Song ingeruild voor een slavin in Jamaica aan het begin van de negentiende eeuw. De roman kreeg de vorm van de memoires van de bejaarde mulatto July, die als slaaf werkzaam was op de Amity suikerplantage. Daarin bestrijkt ze de turbulente jaren voor en na de afschaffing van de slavernij. July is het kind van een Schotse opzichter, die haar moeder verkrachtte. Zelf legde ze haar zoon te vondeling bij een predikant. Hij leert het drukkersvak in Londen en wil zijn moeders boek mooi ingebonden publiceren. Zij wil haar verhaal echter niet op dezelfde plank hebben staan als de in goud op snee gepubliceerde gebakkenluchtverhalen van blanke vrouwen. Levy hanteert een luchtige, komische stijl zonder daarmee iets aan haar schrijnende onderwerp af te doen.

De Ierse (toneel)schrijfster en literatuurhistorica Emma Donoghue heeft zich in Canada gevestigd, waar ze met haar partner en twee kinderen woont. Haar lesbische geaardheid en de literairhistorische studies die ze aan het fenomeen wijdde, bepaalden in zekere mate de thematiek van haar vaak historisch getint werk. Hoewel ze bij ons in vertaling al een reputatie opgebouwd had als spitsvondig en stilistisch begaafd auteur, kent ze nu met Room haar internationale doorbraak. Het boek is geïnspireerd door de ophefmakende incestzaak Fritzl, van de Oostenrijkse vader die ettelijke kinderen verwekte bij zijn dochter Elisabeth, die hij in de kelder opgesloten hield. Meer bepaald richt Donoghue zich op het feit dat Elisabeths zoon Felix op vijfjarige leeftijd voor het eerst geconfronteerd werd met de buitenwereld. Donoghue, wier zoontje op dat ogenblik vier was, werd gegrepen door het beeld van een kind dat met de verwondering van een marsmannetje de wereld ontdekt. In het boek wordt de moeder op negentienjarige leeftijd ontvoerd en leeft ze al zeven jaar opgesloten in een kamer. Haar vijfjarig zoontje, Jack, beschouwt de kamer en het meubilair als personages uit zijn leefwereld. Zo schuilt Jack in Kleerkast, telkens de verkrachter zijn moeder bezoekt. Een beklemmend boek dat halverwege de persoonlijke wereld van Kamer, Kleerkast en Bed inruilt voor de onbekende buitenwereld. Donoghue werd verweten op de kar van de sensatie te springen (het boek werd verkocht voor een astronomisch bedrag), maar brengt een indringend literair portret van de leefwereld van een kind onder extreme omstandigheden.

De befaamde reisauteur Jan Morris vindt de output van de hedendaagse reisliteratuur benedenmaats, wat maakt dat ze vooral in fictie haar gading vindt voor literair-kwalitatieve reisbeschrijvingen. Voor 2009 liet ze haar oog vallen op Geoff Dyers Jeff in Venice, Death in Varanesi en voor 2010 beschouwt ze Damon Galguts In a Strange Room buiten concurrentie. Galgut, die eerder al de shortlist van de Booker haalde met The Good Doctor, beschrijft drie reizen die een jonge kerel door Griekenland, India en Afrika voert. Voor zijn reisgezellen en de mensen die hij ontmoet, is hij achtereenvolgens 'The Follower', 'The Lover' en 'The Guardian'. Wat de reizen met elkaar verbindt, is dat ze ondanks alle goede voornemens faliekant aflopen. De loop van de reizen zal het leven van de man indringend veranderen. Opvallend is dat de Zuid-Afrikaanse protagonist naar de voornaam Damon luistert. Het boek is geschreven in de derde persoon, maar kent regelmatig korte switches naar de eerste persoon. Dat vreemde effect versterkt het gevoel dat je aan de werkelijkheid gerelateerde memoires leest, wat meteen ondermijnd wordt doordat de eerste persoon voortdurend twijfels uit over het waarheidsgehalte van het gebeurde. Die mix van memoires en fictie geeft het boek een bijzonder karakter.

Peter Carey, Parrot and Olivier in America, Faber and Faber London, 2010, 451 p., € 18,35. ISBN 9780571253302

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2010

© 2024 | MappaLibri