Dat vreemde in mijn hoofd

Istanbul is meer dan eens de ware hoofdpersoon in de werken van de Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk. Ook Dat vreemde in mijn hoofd is een ode aan de stad, maar waar in Cevdet Bey en zijn zonen en Het zwarte boek Istanbul wordt beschreven vanuit de ogen van de liberale, hogere klasse staat in zijn nieuwe roman de conservatieve onderklasse centraal.  

Over een periode van zo’n veertig jaar, van 1969 tot 2012, waar de ene na de andere staatsgreep plaatsvindt en politiek geweld aan de orde van de dag is, worden het familieverhaal van Mevlut Karataş en de langzame opkomst van het islamisme met elkaar verweven. Pamuk is een politieke schrijver zonder dat zijn werken een politiek pamflet worden, daarvoor is hij veel te subtiel. Hij beschrijft en laat zien.

In deze roman gaat Pamuk weer terug naar de traditionele vertelvorm. Wie eerder misschien afhaakte bij zijn boeken omdat die door sommigen als te cerebraal ervaren werden, zou heel goed voor dit boek kunnen vallen. Het is een warm boek. Met veel sympathie en waardigheid zet hij de mensen neer die als migrant vanuit het platteland naar Istanbul zijn getrokken in de hoop op een beter bestaan.

Zo ook de uit een dorp uit Konya afkomstige en ongeletterde vader Karataş, die zijn zoon Mevlut op zijn twaalfde naar de stad laat overkomen om hem te helpen met het straatventen. Eerst geloven ze nog dat de kleine Mevlut zijn school zal afmaken en een betere toekomst dan zijn vader zal hebben, maar het blijkt toch erg lastig om en naar school te gaan en ’s avonds nog op straat spullen te verkopen om de broodnodige extra centen te verdienen. Mevlut verlaat de school en volgt in de voetsporen van zijn vader: overdag verkoopt hij yoghurt en ’s avonds trekt hij er op uit om boza te verkopen. Boza is een traditioneel drankje bereidt uit gefermenteerde gierst waar zo weinig alcohol in zit dat moslims er zonder schuldgevoel van kunnen drinken. Officieel zit er volgens de verkoper geen alcohol in, maar zoals vaker in Turkije kunnen de officiële opvatting en de persoonlijke uit elkaar liggen.

Wanneer Mevlut op de bruiloft van zijn neef oog in oog met een meisje komt te staan, wordt hij verliefd. Zijn andere neef Süleyman, die ook een oogje op haar heeft, misleidt hem en geeft hem de naam van haar oudere zus. Hij schrijft jarenlang brieven naar haar om haar vervolgens te schaken, maar dan wacht hem dus een verrassing. Het meisje dat met hem wil vluchten is niet het meisje aan wie hij de brieven dacht te schrijven, maar haar -- minder mooie -- zus Rayiha. Hij accepteert zijn lot, trouwt Rayiha en dat pakt niet eens verkeerd uit. Hij houdt van zijn vrouw met wie hij twee dochters krijgt.

Dat vreemde in mijn hoofd
is niet enkel het verhaal van Mevlut, er is een veelheid aan stemmen die elkaar aanvullen. Het zijn de mensen om Mevlut heen, zijn familie en vrienden. Ze wonen allen in de gecekondu-wijken, de barakkensteden in Istanbul, zoals de wijk Kasımpaşa waar ook de Turkse president Erdoğan vandaan komt. Maar de mensen die beschreven worden dienen niet enkel ter illustratie van het sociaal-maatschappelijke verhaal. Orhan Pamuk:

‘Tot nu toe heb ik steeds verteld over de mensen die in Istanbul zijn geboren. Toen ik geboren werd telde de stad een miljoen inwoners. Nu zijn dat er vijftien miljoen. Ik wilde die veertien miljoen beschrijven. In slecht geconstrueerde sociale romans is het meestal de middenklasse, zijn het de mensen met een goede opleiding en een culturele bagage, de rijken die een individu zijn. De anderen zijn op zijn hoogst een aandoenlijk, kleurig detail. Waar ik het hardst aan heb gewerkt is het tot uitdrukking brengen van de individualiteit van mijn armoedige hoofdpersoon, ik wilde hem kunnen beschrijven als iemand die ook door dat vreemde in zijn hoofd anders is dan alle anderen, ik wilde hem kunnen beschrijven als Hamlet.’

We maken Mevluts volwassenwording mee en voelen zijn nostalgie en melancholie terwijl de stad om hem heen steeds sneller verandert. De oude ventersklasse moet het afleggen tegen de modernisering en oude huizen en barakken maken plaats voor woontorens. ‘De stad groeide en verwijderde zich van hem.’

Wat mij betreft is Pamuk geslaagd in zijn opzet. Dat vreemde in mijn hoofd is een echte aanrader.

Amsterdam : De Bezige Bij 2016, 640 p. Vert. van: Kafamda bir tuhaflik door Hanneke van der Heijden en Margreet Dorleijn. ISBN 9789023494157 

© 2024 | MappaLibri