Engelse geschiedenis in
een notendop
Wie vanop enige afstand naar de geopolitieke conflicten kijkt van
dit tijdsgewricht, wordt geconfronteerd met een overstelpende hoeveelheid niet
altijd even opwekkend materiaal. Wie als romancier op zoek is naar een
verhaallijn die knipoogt naar de werkelijkheid of er de onwaarschijnlijke
inslag van wil aantonen, kan dan ook zijn pret niet op. De surreële en vaak
mensonterende scenario’s die zich op dit – en eigenlijk op elk – ogenblik
aandienen overtreffen de verbeeldingskracht van de meest getalenteerde
schrijvers.
Tot
die schrijvers behoort ongetwijfeld Guido van Heulendonk: hij steekt graag zijn
voelsprieten uit en bedient zich kieskeurig en toch royaal van de
werkelijkheid, die als een verwarrende dissonant op hem afkomt. Dat geldt iets
minder voor zijn vroege werk (Hoogtevrees,
1985; Logboek van een narrenschip,
1988; Vreemde vogels, 1989; De echo van de raaf, 1991), maar vanaf De vooravond (1994) over Paarden zijn ook varkens (1995), Barnsteen (2010) en En dan, als ik weg ben (2014) tot zijn recente roman Niemand uit België (2016) vormen de
actualiteit en het bijbehorende verleden een belangrijke inspiratiebron voor
zijn schrijverschap.
In zijn laatste roman maakt hij, min of meer naar het model van zijn
vorige, gebruik van drie erg op elkaar betrokken verhaalstrengen. Het
gemeenschappelijke element is hoofdfiguur Blancke, wiens voortijd als student,
leraar, bankbediende en ambtenaar Hoge Cultuur, wordt afgewisseld met een
scenisch verslag van zijn intussen afgebroken huwelijk met Marie-Claire, een
bevlogen bètageleerde gespecialiseerd in ribosomen, en dat van zijn huidige
relatie met Cynthia. Het langgerekte virtuele nu-moment valt samen met Blanckes
en Cynthia’s uitstap naar de zuidkust van Engeland, meer bepaald Hastings. Daar
zal namelijk het huwelijk plaatsvinden van zijn dochter Fleur, waarop – zo
blijkt naderhand – alleen hij, maar niet zijn voormalige echtgenote is
uitgenodigd. Tot een botsing met een bestelwagen daar anders over beschikt.
Hastings, dat
voor velen geldt als de geboorteplek van de Engelse natie, vormt niet alleen
het uitgangspunt voor de verkenning van een historisch zwaarbeladen landschap,
de veldslag van 14 oktober 1066 is ook een welkome aanleiding om over oorlog
als dusdanig te prakkiseren. Dat doet Blancke overigens met verve, want hij
beschikt over een begenadigd associatief vermogen en overweegt vaak in stilte
de oorzaken, gevolgen en alternatieven van persoonlijke en maatschappelijke
gebeurtenissen. Het geval wil dat de trip naar Hastings samenvalt met politiek
roerige tijden: het anti-Europese discours van de extreemsrechtse partij UKIP,
de beledigende uithaal van Nigel Farage naar Herman van Rompuy, de luide roep
om eindelijk werk te maken van een Brexit, de vreemdelingencrisis en het
daarmee verbonden aanzwellende racisme.
Voor Blancke is de ‘Norman
Conquest’ ook onlosmakelijk verbonden met het examen Angelsaksische
geschiedenis dat hij ooit bij professor Koornhert aflegde en waarvoor hij net
niet slaagde. De veldslag is de eerste in een lange reeks, die onder meer ter
sprake komt omdat Blancke in zijn altijd malend/terugflitsend brein als vanzelf
lijnen uitzet naar de grote oorlogen van het voorbije millennium. Af en toe
verwijlt hij in gedachten ook bij het ongelijke treffen tussen de Perzen en de
Grieken bij de Thermopylen in 480 v.Chr., dat op zijn beurt wellicht spoort met
de ongelijke krachtsverhouding tussen de goed bewapende Normandische
krijgers/ruiters en de pover uitgeruste Engelse boeren/landlieden. Parallel
daarmee is het lang vervlogen examen over Hastings zoveel als de eerste
onverdiende nederlaag in zijn eigen levensgeschiedenis. De spontane abortus van
Marie-Claire kort na hun huwelijk, hun echtscheiding en Marie-Claires nieuwe
man Hendrik Ter Kameren, de moeilijke verhouding met hun dochter Fleur, die op
vijftienjarige leeftijd ‘het non-country België’ onherroepelijk inruilt voor
Groot-Brittannië, zijn mislukking als leraar, enzovoort vormen evenzoveel
nederlagen waar hij mee in het reine tracht te komen.
In lijn met de meeste mannelijke
hoofdpersonages die in zijn andere romans aantreden, is Blancke het prototype
van de intellectuele antiheld. Revelerend is bijvoorbeeld de herinnering aan
een tafelbabbel met Marie-Claire over de status van het heldendom. Voor hem
‘[heeft] de literatuur het concept gejat’ en ‘[is] de held even reëel als de
mens zelf.’ Terwijl zij naderhand klinkt ‘op de helden’, denkt hij aan ‘de
deserteur’ uit de Eerste Wereldoorlog, wiens graf ‘bij Abbeville’ ze ooit
bezochten. Als Blancke aan een held denkt, komt hij steevast uit bij de
(over)moedige Griek Leonidas, die de Perzen ooit uitdaagde en het met zijn leven
bekocht. Maar zo’n held is hijzelf allerminst. Tegelijk put hij het nodige
zelfbewustzijn uit het besef meer cultuur in huis te hebben dan zijn
concurrenten, in elk geval meer dan bijvoorbeeld Marie-Claires tweede
echtgenoot Hendrik Ter Kameren, voor wie hij van meet af aan een spontane
afkeer koestert. Wanneer die een publiek pleidooi houdt voor meer agenten op
straat, denkt Blancke bij zichzelf:
‘That was the question. Eerst de laarzen, dan Shakespeare.
Hoewel hij betwijfelde of Old Ringbaard dit citaat in huis zou hebben’.
In gedachten verkoopt
hij zijn baltsende rivaal een doodsteek, want het bedoelde citaat betreft de
gevleugelde uitspraak van F.M. Dostojevski dat ‘een paar laarzen meer waard
zijn dan Shakespeare’. Een gedachte die in de context van Van Heulendonks
precieuze roman helder oplicht en tot nadenken stemt.
In het tafelgesprek waarvan
eerder sprake, komt ook de chaostheorie aan bod, een intussen allang
ingeburgerde opvatting waarmee zowel filosofen, wetenschappers als
geschiedschrijvers aan de slag zijn gegaan. De vraag die de chaostheorie opwerpt,
formuleert Marie-Claire zo:
‘Kan de vleugelslag van een vlinder in Frankrijk een
oorkaan veroorzaken in Amerika?’
Zelf lijkt ze niet zoveel op te hebben met die benadering,
maar Blancke vermeit zich onophoudelijk in de hypothetische (on)mogelijkheden
van het verleden. Een aardige knipoog terzake is de afbeelding die Blancke mag
aanschouwen bij een bezoek aan het ouderlijke huis van Fleurs aanstaande
echtgenoot Sebastian, zoon van de zwaar gehandicapte Carl Middlewood, wiens
vrouw in tragische omstandigheden is omgekomen.
‘Aan de muur boven het toilet
een poster met een Escherachtige vlindercompositie. Blancke blijft ernaar
staren, meegezogen in de malende insectenwolk, de gedachte wegduwend of hier
een verborgen wens in zit: de nostalgie van iemand die alleen nog kan dromen
van dartelheid en vrije vluchten’.
Ja, wat als Middlewood van India niet naar Engeland was
overgekomen? Wat als de tragedie waar buurvrouw Coalfax op alludeert niet was
voorgevallen? Of als Marie-Claires eerste zwangerschap goed was afgelopen en
het verhoopte dochtertje Dawn was geboren? Meer dan speculaties leveren de
antwoorden op die vragen niet op, maar de roman toont wel hoe Zeger Boon, haar
eerdere amant en Blanckes jaargenoot, evengoed haar echtgenoot had kunnen zijn.
Hoe de miskraam van Marie-Claire een schaduw werpt op hun huwelijk en een
onbevangen omgang met dochter Fleur in de weg staat. Hoe de overwinning van de
Franse Willem de Veroveraar, met de hulp van Vlaamse ‘huurlingen’ een
vreemdtalige heerschappij in Engeland installeert, een land dat pakweg duizend
jaar later, ironisch genoeg, in hoge mate gekant blijft tegen Europese
integratie. Of zoals het bij monde van een naamloze Brit in de wachtzaal van
ziekenhuis Conquest Hospital wordt verwoord:
‘We kunnen toch niet iedereen
binnenlaten, zegt de man. We leven op een eiland. Straks staat het hier vol moskeeën’.
Een en ander
klopt, een en ander klopt vooral niet. Maar het kan niet worden ontkend dat er
onzichtbare draden lopen van het bloedige slagveld nabij Hastings naar het
slagvaardige ziekenhuis van Hastings, waar een gehavende Cynthia na Blanckes
onfortuinlijke automaneuver wordt opgekalefaterd. Of de klap die Blancke
veroorzaakt een late echo is van Middlewoods ongeluk, laat ik graag in het
midden, maar in een roman waarin vlindereffecten tot de thematische kern
behoren is zoiets niet ondenkbaar. Dat Blancke met deze prikkelende visie niet
alleen staat, bewijst met name het essay Engeland,
wonderland (Davidsfonds, 2005) van de vooraanstaande Engelandkenner Raoul
van Caenegem. ‘Als het allemaal net zo goed anders gekund had, dan heeft het
zin de alternatieven te bestuderen’. Dat is precies waar Van Heulendonk met
zijn roman op aanstuurt.
Hoe prikkelend de these van Niemand uit België ook is, toch lijken me vooral een paar
ondergeschoven motieven en taalspelige details de aantrekkelijkheid ervan op te
drijven. Een ervan is het tweelingmotief. Het door Marie-Claire opgevangen
embryo blijkt dat van een mannelijke tweeling te zijn, een weerloos dubbelwezen
dat herhaaldelijk in de herinneringen van Blancke opduikt. Bijvoorbeeld wanneer
hij door het raam zijn dochter gadeslaat die op een bankje in het park bij twee
berken is gaan zitten. ‘Nog altijd deed hun aanblik hem aan de tweeling denken’.
Zoals hij zich overigens ooit inbeeldde dat zijn lievelingsleerling Kimberley
haar Engelse spreekbeurt over tweelingen hield om hem te raken. ‘Het bleef door
zijn hoofd spoken: dat hier een wraakoefening gaande was’. Een soortgelijke
associatie doet zich voor wanneer Blancke zijn ex-vrouw opbelt naar aanleiding
van Fleurs huwelijk. Hij verneemt een en ander over Hendriks tanende gezondheid
– alsof hij Middlewoods troosteloze toestand imiteert? – en over Fleurs
abortus, waarvan hij absoluut niets afwist. ‘De tweeling, denkt hij’. Roept de
ene abortus de andere op, spiegelt het ene feit zich in het andere, afgezien
van tijd en ruimte? Aan de lezer om het verder na te speuren.
Even opvallend is het motief van
de pijl. Niet die van de tijd, zoals in de experimentele roman Time’s Arrow: or the Nature of the Offence
(1991) van Martin Amis, maar de pijl die zich in het oog van Harold Godwinson
zou hebben geboord, of de pijl die de blanke borst van de albatros dodelijk
treft in The Rime of the Ancient Mariner (1798)
van S.T. Coleridge, een ballade die tijdens een college Engelse literatuur ter
sprake kwam. Of de pijl die Leonidas tussen de ribben krijgt en hem noodlottig
wordt. Of nog, de pijl die Blancke de weg wijst naar de ‘Fracture Clinic’ waar
Cynthia wordt verzorgd. Wijzen deze en andere pijlen hem erop dat zijn
levenspad vooraf is uitgetekend? Dat wat een rechte weg lijkt uiteindelijk
terugleidt naar het (embryonale) begin? Zoals de herinnering aan zijn examen
over Hastings in de openingsbladzijden weer opduikt in de slotalinea van de
roman, zodat het verhaal ondanks alle losse draadjes zichzelf als het ware
oprolt en even sluitend is als een cirkel?
Het is uitdagend de nauwe band
tussen fictie en feitelijkheid nader te onderzoeken. De expertise waarvan
professor Koornhert getuigt, doet onverwijld denken aan die van de eerder
genoemde Raoul van Caenegem, een gerespecteerd/erudiet historicus die in staat
is/was ongeveer elke minuut van de beroemde veldslag bij Hastings te
reconstrueren (en dat in zijn colleges ook heeft gedaan). Volgens de roman
blijkt hij getrouwd met een bankiersdochter van Zwitserse komaf, een gegeven
dat niet klopt met de feiten en dat Van Heulendonk wellicht ontleent aan het
huwelijk van een voormalige, bijna even beruchte hoogleraar in de Engelse
taalkunde. Zoals hij mijn inziens de hier opgevoerde minister van cultuur
modelleert naar de nog actieve Vlaamse minister-president, zeker als de
talrijke vermeldingen van de Hoogweivlakte/-première/-vlag gelden als een
speelse verwijzing naar de jaarlijkse Vlaams-nationalistische hoogmis in
Diksmuide. ‘Hoe jongensachtig zag hij eruit, met zijn guitige blik en
pretrimpels rond de bruine ogen. Ondanks zijn vroeggrijze haardos. Een knuffelbare
scoutsleider’. Ik durf uiteraard niet zover te gaan dit boek een sleutelroman
te noemen, maar bepaalde aspecten wijzen in die richting. Zo kan ook Blancke
wellicht opgevat worden als een afsplitsing van Van Heulendonk zelf, wiens
echte familienaam niet toevallig met een b begint. Een knipoog van
ondergeschikt belang ongetwijfeld, maar een die lichtvoetig en spielerisch wordt
ondersteund door de vele eigennamen die in deze roman met een b aanvangen. De b
van Blancke, Boon, Bean en Blunt, maar ook die van Bayeux, Brighton, Bombay,
Bangladesh en Brexit. En vooral die van de B & B waar Blancke en Cynthia
hun intrek nemen.
Misschien ben ik intussen licht aan het doordraven en kan voor hetzelfde
geld iets gelijkaardigs over de k worden gezegd. De k die opklinkt in UKIP,
zodat het niet verbaast dat Middelwoods keffer luistert naar de strijdvaardige
naam Kipling, die op zijn beurt aardig allitereert met Kimberley, die les
volgde aan het Jan Keerman Instituut, gelegen aan de Keermanlei. Te veel k’s op
een rij? Tijd om op zoek te gaan naar de klaprozensymboliek in deze
familieroman, die ook een eigenzinnige Engelandroman en state of the nation novel is. Tijd om Niemand uit België helemaal voor zich te laten spreken.
De Arbeiderspers : Amsterdam 2016, 207 p. ISBN
9789029510134
© 2024 | MappaLibri