Ons soort mensen

Wat gebeurt er als een Oost-Duits dorp onder de rook van Berlijn in het vizier komt van een projectontwikkelaar met plannen voor een windmolenpark? Het antwoord ligt voor de hand: de poppen in het dorp gaan aan het dansen, de maskers vallen af. De meest nobele idealismen ruimen plaats voor plat eigenbelang en plots begrijpt iedereen feilloos wat het betekent om je vel duur te verkopen. Met Ons soort mensen schreef Juli Zeh een roman die niet alleen als leeservaring, maar ook als tijdsdocument niet minder dan overrompelend is.

Want de al-dan-niet komst van het windmolenpark is uiteraard een perfect geslepen metafoor. Er moet een klein maar cruciaal lapje grond verkocht worden: het levert een onderhandeling op waarin niks of niemand gespaard wordt. Er moeten principes verdedigd worden, en dan blijken er uiteraard veel mensen te zijn die voor hernieuwbare energie zijn, maar tégen een windmolen in hun zichtlijn. In Ons soort mensen schetst Zeh een beeld van een minimaatschappij die met haar rug tegen de muur staat: in het heetst van de strijd ontstaat een koor van kreten en gefluister, een spel waarvan je duidelijk weet waar het begint, maar niet waar het, bijna zevenhonderd bladzijden later, zal eindigen.
 
Alle mogelijke tegenstellingen die de afgelopen eeuw hebben gekenmerkt, spelen in Ons soort mensen een rol: die tussen Oost en West, jong en oud, tussen communisme en kapitalisme, stad en platteland. In Unterleuten, het dorp waar alles zich afspeelt, komt dit alles en nog veel meer samen in een tragikomisch spel van achterkamers en geroddel, van buurtvergaderingen en gepest: de verzuurde buurman die autobanden opstookt in zijn achtertuin in de hoop op die manier zijn buren te verdrijven, spant wat dat laatste betreft de kroon. <br /> 
En dan komt het moment waarop Kron, een van de hoofdpersonages, zich even terugtrekt en zijn blik weemoedig op de natuur richt:
 
‘Hij had al van het bos gehouden lang voordat het van hem was. Heel anders dan in de mensenwereld had alles hier een doel. Wat leefde verschafte onderdak of voedsel aan een ander. Wat verging diende voor het overleven van de volgende. Over sterven werd hier geen ophef gemaakt. Het was slechts een van de vele functies van het bestaan. In het bos bestond doden zonder hart, voortplanting zonder liefde, samenwerking zonder wetten, voedsel zonder wetenschap en levensvreugde zonder filosofie. In het bos heerste een gelaten doelmatigheid, waar Kron zich met een opgeluchte diepe zucht aan overgaf. Even mocht hij ophouden een persoonlijkheid te zijn en dientengevolge alles persoonlijk op te vatten. Hj kon simpelweg aan de voet van een den zitten en zich zonder enige inspanning logisch voelen.’
 
Het is deze roman ten voeten uit: de tegenstrijdigheden tussen onze ‘natuurlijke’ toestand enerzijds en het schier eindeloze gekwetter en gekwebbel van de massa anderzijds zijn het uitgangspunt, en Zeh weet die toestand als geen ander te vatten, met een pen die scherpzinnig en poëtisch is en die niet alleen beschrijft, maar ook doet voelen waar het over gaat. Zonder zelf een oordeel te vellen of zich aan maatschappijkritiek te wagen, legt Zeh de vinger op de wonde, en draait hem nog eens rond. Dat maakt van Ons soort mensen zo’n meesterlijk boek, een boek dat onder je vel kruipt en daar zijn complexe werkelijkheid op je loslaat, om nooit meer los te laten.
 
Amsterdam : Ambo/Anthos 2016, 669 p. Vert. van Unterleuten door Annemarie Vlaming. ISBN 9789026334665

© 2024 | MappaLibri