Manette Salomon

Hoewel de vrouwelijke hoofdpersoon, een jong joods schildersmodel, pas opduikt in hoofdstuk 48 (van een roman die er 155 telt), is haar verschijning even spectaculair en indringend als de geboorte van Venus zelf (‘door haar uitstraling leek ineens een meesterwerk mogelijk’). De beschrijving die de auteurs, Edmond (1822-1869) en Jules (1830-1870) de Goncourt geven (wie deed wat?) van de sessie waarin Manette zich langzaam ontkleedt; hoe twee kunstschilders het lichaam dat zich langzaam voor hun ogen ontvouwt, bewonderend ontleden, gefascineerd door de lichtschakeringen op haar huid, is van een zeldzaam erotische geladenheid. En men begrijpt waarom Coriolis, een van hen, als een steen valt voor deze overrompelende schoonheid en femme fatale, die als geen ander ‘de ziekelijke gratie van de vrouw en de elegante neurosen van de grootstad’ verbeeldt, dixit de naturalist en latere symbolist Joris-Karl Huysmans (1848-1907).   
Manette Salomon (1967), een boek gesteld in de realistische traditie, is ongetwijfeld een van de allereerste stadsromans die het artistieke leven in Parijs, en dan vooral dat van de bohème in de tweede helft van de negentiende eeuw, met verve en met tal van succulente details neerzet. Henri Murger (1822-1861) was de Goncourts in 1851 voorafgegaan met de bundeling van verhalen in Scènes de la vie de bohème, dat voortleeft in de immens populaire opera van Pucini La Bohème (1886); maar Manette Salomon overtreft deze geromantiseerde autobiografie makkelijk - zowel literair als inhoudelijk - door de nog modern ogende vormgeving en de pertinente beschrijving van personages en situaties in een schrijfstijl die afstandelijk en ironisch is.
 
De roman vertelt het verhaal van een viertal beginnende artiesten, werkzaam in het atelier van historieschilder Langibout, waaronder de reeds vernoemde vrienden Anatole Bazoche, bohémien en levensgenieter (‘eerder aangetrokken door het kunstenaarsbestaan dan door de kunst zelf’), fantast en sympathieke parasiet die de spil vormt waaromheen het verhaal zich ontvouwt, en Coriolis, aristocraat en creool, geboren op La Réunion in een gefortuneerde familie wat hem de mogelijkheid geeft zich volledig aan de kunst te wijden. Via zijn personage komt de hele evolutie van de Franse schilderkunst tussen 1840 en 1860 tot leven, de tijd waarin schilders zich van de verpletterende invloed van Ingres en Delacroix trachten te ontdoen. Een teleurstellend onthaal en publiek onbegrip zullen, samen met de trieste afloop van zijn liefde voor Manette, de oorzaak worden van zijn mislukking.
 
Nog twee personages spelen in deze opmerkelijke geschiedenis van de schilderkunst in de19e eeuw een belangrijke rol. Het zijn Garnotelle, Grand Prix de Rome en officieel geconsacreerd modeschilder, die model staat voor wat artistiek passé is en onecht wordt bevonden en Chassagnol, spraakwater en gepassioneerd kunstkenner en criticus wiens tussenkomsten lezen als kleine maar bijzonder levendige essays over schilders en stromingen – geïnspireerd door de modernen van die tijd, Rousseau, Millet en Corot -, en waarin we ongetwijfeld de ideeën van de auteurs terugvinden.
  <br /> De figuur van Manette introduceert, naast de kunst, het tweede thema: de liefde, die aan deze roman zijn tragisch aspect zal geven. Als lezer voel je mee met deze narcistische en eigenzinnige vrouw, zeer gesteld op haar vrijheid en autonomie, die door haar uiterlijk voorwerp is van algemene bewondering maar later, wegens haar sterke karakter, zal worden verworpen. Tweemaal slachtoffer van vigerende vooroordelen: haar joods zijn, maar sterker nog, omdat ze als vrouw haar eigen leven wil leiden. Een complex en intrigerend personage dat ook aan de greep en het begrip van de auteurs zelf dreigt te ontsnappen.
 
Zonder dat er sprake is van een uitgesponnen intrige en de roman gemonteerd is tot een soort collage, bestaande uit brieven, opsommingen, tirades, dialogen en monologen, notities, verhalen en anekdotes, beschrijvingen en mijmeringen, blijkt hij - ondanks het feit dat hij voor deze tijd wat lang van stof is - toch een stevige structuur te hebben en de inspanning van het lezen ten volle waard is. De doorzetter ziet zich beloond met een bijzonder boeiend en interessant boek - zoals Flaubert ook merkte na een eerste lezing, en dat meteen ook aan de broers (‘mes bichons’) per brief zou melden. Meer dan alleen maar een roman over schilderkunst, maar eerder een opmerkelijke beschrijving van een tijdperk, verdient hij een ereplaats tussen Le Chef-d’oeuvre inconnu (1831) van Balzac en L’Oeuvre (1886) van Emile Zola, allebei hoogtepunten in de literaire interpretatie van de plastische kunst.
 
Amsterdam : Voetnoot 2016, 416 p. : ill. Vert. van Manette Salomon door Anneke Pijnappel. ISBN 9789491738111. Distributie: EPO 

© 2024 | MappaLibri