Jacques Hamelink
is, nu hij stilaan een gezegende leeftijd heeft bereikt, tegelijk meditatiever
en vitaler dan ooit. In veel opzichten vormen deze Oden voor komende nacht daarvan een sprekend voorbeeld. De dichter
die ooit naam maakte met staccato-achtige verzen en een vrij
abstract-symbolische zegging, toont zich hier met een grote breedvoerigheid.
Die evolutie was al een tijdlang bezig, maar het taalgebruik in deze nieuwe
bundel is ongemeen barok. De dichter toont zich op alle vlakken van zijn meest
retorische zijde. De zinnen rijgen zich aan elkaar in een niet te stuiten
stroom van associaties en gedachten, de woordenschat doet een beroep op alle
taallagen (ook op een massa nieuwvormingen en samenstellingen). De
beschrijvingen zijn vaak expansief. Tegelijk echter worden de meeste gedichten
ook gekenmerkt door een drang naar densiteit.
Die schrijfstrategie resulteert
in gedichten die tegelijk weerbarstig en herkenbaar zijn. Aan de ene kant blikt
de dichter terug op zijn leven. Veel gedichten keren terug naar de jeugd. Ze
evoceren de ouders, de vroege erotische ervaringen, het leven in een agrarische
omgeving, de uitstapjes naar Belgische steden. Het zijn anekdotes die met enig
weemoed worden verteld, maar die tegelijk als bij uitstek vormend worden
voorgesteld. Net daardoor krijgen ze het karakter van cruciale
overgangsrituelen, iets waarbij de symbolische en hymnische taal als
versterkende factor werkt. Ook de expliciete verwijzingen naar seksualiteit
passen bij dat opgroeien van een jongeman. Naast die klemtoon op vitaliteit en
Eros zijn er echter ook gedichten die Thanatos oproepen, de confrontatie met de
dood en het verlies; niet toevallig vormt de Tweede Wereldoorlog hier een
belangrijke episode. Ten slotte is er de centrale rol van het landschap en de
landelijke omgeving, waar het dichterlijke ik ook leert omgang met dieren (hun
animale levenswijze, maar ook de manier waarop ze worden geslacht).
Die
autobiografische laag is in deze bundel overduidelijk aanwezig en vormt ook het
stramien voor de overige reeksen. Op een bepaald ogenblik wordt bijvoorbeeld,
weliswaar impliciet maar herkenbaar, een bezoek aan Hugo Claus in Gent
opgeroepen. Tegelijk legt de woekering van woorden en beelden de klemtoon op
het feit dat het telkens om ‘verbeelde’ realiteiten gaat, om literaire
constructies. In zijn jongste bundels heeft Hamelink onafgebroken laten zien
hoe poëzie een soort van scherm optrekt, dat enerzijds de naïeve lectuur (als
spiegel van de wereld) tegengaat en anderzijds de poëtische taal in haar
mogelijkheden wil tonen. Veel gedichten thematiseren ook de relatie tussen taal
en werkelijkheid en de eigen inbreng van het dichterschap.
Oden voor komende nacht is een bijzonder intrigerend geheel, met
een aantal ongemeen sterke gedichten. Tegelijk is het de vraag of dit boek veel
lezers zal bereiken. Mensen die op zoek zijn naar een soort van persoonlijk en
herkenbaar dichterschap zullen dit te veel een ‘woordenbrij’ vinden, die in
contrast staat met de vaak alledaagse gegevens die worden opgeroepen. Omgekeerd
zullen literair ingestelde lezers soms het gevoel hebben dat de barokke
overvloed niet altijd de functionaliteit van het vers ten goede komt. Het is
inderdaad van het goede teveel. Hamelink komt met zijn jongste werk dicht in de
buurt van de hymnische visioenen van Ter Balkt, maar hij woekert nog meer met
de taal. Gulzigheid voor woorden, onstuitbaar, tot aan het einde toe: ‘Dat niemands
verzinsel//heerse over me.’ is niet toevallig het slotakkoord.
Amsterdam : Querido
2016, 124
p. ISBN 9789021403540. Distr.: L&M Books
© 2024 | MappaLibri