Een adembenemend
schimmenspel
Tachtig
jaar geleden publiceerde Sadegh Hedayat (1903-1951), de vader van de moderne
Iraanse literatuur, zijn hallucinante cultklassieker De blinde uil (1937). Vijftig jaar later, in 1987, verscheen bij
het inmiddels opgedoekte Coppens & Frenks de eerste Nederlandse vertaling
rechtstreeks uit het Farsi. Jarenlang was de uitstekende maar inmiddels
hopeloos uitgeputte en onvindbare vertaling van Gert J.J. de Vries de
nachtmerrie van iedere zichzelf respecterende antiquarische boekenjager. Daar
brengt Uitgeverij Jurgen Maas met een mooie herdruk, een herziene vertaling én
een deelname aan het Schwob-programma nu gelukkig verandering in.
Een hobbelig levensparcours
Sadegh Hedayat werd
geboren in Teheran als lid van een noord-Iraanse aristocratische familie. Omdat
zijn familie hoogopgeleid en gegoed was, had hij toegang tot een beter
onderwijs dan de meeste Iraniërs. Zo ging hij naar het prestigieuze katholieke
college Saint-Louis in de Iraanse hoofdstad. Daar leerde hij de Franse
literatuur kennen, een voorliefde die hij zijn leven lang zou meedragen. Vanaf
1925 slaagde Hedayat erin om vier jaar lang van studiebeurzen te leven. Hij
ving een ingenieursstudie aan in Gent en later onder meer architectuurstudies
in Parijs, Reims en Besançon. Geen enkele studie voltooide hij, maar begon in
die periode wel met schrijven.
In 1930 keerde hij terug naar Iran, om eind 1950 zijn geboorteland
definitief te verlaten voor Parijs. Hedayat slaagde er nauwelijks in vast te
houden aan ‘treurige klerkbaantjes’ en overleefde dankzij de vrijgevigheid van
vrienden en familie. Hedayat was sociaal onaangepast en het slachtoffer van
zijn verhoogde sensibiliteit. Hij heeft nooit een vaste relatie gehad, zwalkte
door het leven en leed aan zware depressies. Bovendien was hij hevig verslaafd
aan opium en alcohol. In 1951 pleegde hij zelfmoord in Parijs door zichzelf te
vergassen. Hij ligt begraven op Père Lachaise, divisie 85, vlakbij Marcel
Proust.
Hedayat
is, ondanks zijn vroege dood en hobbelig levensparcours, de auteur van een vrij
omvangrijk oeuvre. Hij schreef dertien romans en novellebundels, drie
theaterstukken, vier essays (over vegetarisme, zijn liefde voor dieren, de
Perzische dichter Omar Khayyam en Franz Kafka, van wie hij De gedaanteverwisseling naar het Farsi vertaalde), twee
reisverslagen, drie verhandelingen over Iraanse folklore en zeven studies over
het Pahlawi, de pre-islamitische taal van Iran. Zijn fictiewerk varieert van
romantisch tot realistisch over nationalistisch en modernistisch, met als
hoogtepunt binnen de laatste categorie De
blinde uil.
De blinde uil en censuur
Op zijn drieëndertigste
verbleef Hedayat in Bombay om het Pahlawi machtig te worden. Daar liet hij
vijftig handgeschreven exemplaren van De
blinde uil stencillen, met de vermelding ‘niet te koop in Iran’, en deelde
ze uit aan vrienden en kennissen. Zo omzeilde Hedayat op handige wijze de
Iraanse censuur, die de anti-islamitische toon, de afwijkende erotiek, het
onverbloemde geweld en het zwartgallige surrealisme in zijn roman volgens hem
niet had weten te smaken.
Censuur en De blinde
uil: het is — zacht uitgedrukt — een complex verhaal. In 1925 kwam de
eeuwenoude Kadjaren-dynastie tot een einde en begon het meer dan vijftigjarige
dictatorschap van de twee Pahlavi-sjahs (Reza en diens zoon Mohammad Reza). De
sjahs streefden modernisering en secularisering na, en lonkten hiervoor naar
het westen. Een voortdurende spanning tussen islamitisch traditionalisme en de
westerse vooruitgangsidee dompelde Iran onder in een nationale
identiteitscrisis. Hedayat was in zekere zin de belichaming van deze crisis,
zat geschrankt op de breuklijn van twee tegenstrijdige culturen die zijn
geboorteland eindeloos polariseerde.
Censuur en propaganda waren voor
de sjahs sterke wapens om de massa’s onder de knoet te houden. Dat Hedayat
tijdens het Pahlavi-tijdperk weinig of niet met censuur te maken kreeg, had
volgens de Vries in zijn nawoord te maken met de animositeit tussen de sjahs en
het islamestablishment. Zij zagen Hedayat als een voorvechter van de
‘Persepolis’-cultuur, het pre-islamitische Perzië van Zoroaster, de Sassaniden,
Cyrus en het Pahlawi.
Maar ook het feit dat De
blinde uil eerder bij een Europese traditie aanleunde en veeleer een
westerse roman was, zal de receptie ervan bevorderd hebben. Zo kon De blinde uil in 1941 en 1942 als een
feuilleton in een grote Iraanse krant verschijnen. Sinds de Khomeini-revolutie
van 1979 viel Hedayat dan weer wel in ongenade, hoe kon het ook anders. In 1993
werd de roman opnieuw gecensureerd en in 2005, toen de ultraconservatieve
Mahmoud Ahmedinejad aan de macht kwam, werd het boek gebannen op een grote
Iraanse literaire beurs. Een jaar later werden zelfs heel even alle rechten
ingetrokken.
Schaduwen en spiegels
De
korte roman De blinde uil bestaat uit
drie delen. In het eerste deel, grofweg de eerste veertig bladzijden van de
roman, maakt de lezer kennis met een naamloze verteller. Hij leidt een eenzaam
en afgezonderd bestaan in een aftands huis ergens ten zuiden van Teheran,
geflankeerd door een stortplaats. Hij verdient de kost door pennenkokers te beschilderen,
die zijn oom dan verpatst in India. Alle tekeningen die hij maakt, tonen
hetzelfde beeld: een cipres met daaronder een oude gebogen man, gehuld in een
lang gewaad en een tulband, zoals een yogi.
Tegenover de oude man staat een beeldschone
jonge vrouw in een zwart kleed die zich vooroverbuigt om hem een lotusbloem aan
te reiken. Het leven van de verteller wordt beheerst door dit visioen. De
verteller drinkt overmatig en gebruikt opium om vergetelheid te vinden
(‘medicijnen van vertwijfeling’). Het eerste deel eindigt in een koortsachtige
droom waarin de verteller de vrouw uit zijn visioen vermoordt en haar ter aarde
bestelt met de hulp van een oude lijkendrager op het antieke kerkhof van Rayy.
In het tweede
en tevens langste deel ontwaakt de verteller na een opiumroes in een nieuwe
maar vertrouwde omgeving. Hij vertelt ronduit over zijn jeugd- en
adolescentenjaren. Zijn bekentenissen vertrouwt hij toe aan het papier en richt
hij tot de schaduw op de muur van zijn kamer waar hij als bedlegerige patiënt
in gevangen zit. Naar het einde van de roman toe heeft die schaduw de vorm van
een uil aangenomen.
De verteller deelt zijn tragische familiegeschiedenis. Hij werd opgevoed
samen met zijn nicht door het kindermeisje en voedster Nandjoen. Zijn ouders
waren toen hij nog jong was van het toneel verdwenen. Zijn vader en diens
tweelingbroer vochten een duel uit in een slangenkuil en uiteindelijk trouwde
de verteller met ‘die slet’, zijn nicht die aanpapt met jan en alleman, behalve
met haar echtgenoot. Jaloezie en haat voor het gepeupel (‘ze zagen er allemaal
hetzelfde uit: een mond, een hoeveelheid ingewanden en onderaan de
geslachtsdelen’) vreten hem op. Ook dit deel eindigt met de bloedige moord op
de jonge vrouw.
In het korte laatste deel (iets meer dan een bladzijde) ontwaakt de
verteller opnieuw uit een diepe slaap. Hij bevindt zich terug in zijn oude
kamer. De nachtmerrie is verre van over en hij ontdekt een vreselijke waarheid
over zichzelf.
De blinde uil is een
spiegelvertelling. En dat is behoorlijk letterlijk te nemen. Wat in het eerste
visioen opduikt, komt gespiegeld terug in het tweede ‘waargebeurde’ verhaal.
Het derde deel lijkt op het moment waarop Alice in Through the looking-glass (1871) door de spiegel kruipt om de
wereld te ontdekken die er achter verscholen zit. De ruimte achter de spiegel
is een narratief niemandsland, een braakliggend terrein dat het einde van de
roman open laat. Om de tweede wereld met de eerste te verbinden hanteert
Hedayat een verbluffend
en ingenieus systeem van leidmotieven.
Die motieven zijn subtiel in de
tekst verwerkte, terugkerende elementen in het verhaal, vaak op het eerste
gezicht nietszeggende details, die de gedachten van de lezer in een bepaalde
richting leiden en begeleiden. Soms zijn er kleine verschillen
tussen de wereld van het visioen en die waarin de verteller zijn bekentenis
neerschrijft. De jonge vrouw neemt in het eerste
deel bijvoorbeeld haar rechter wijsvinger in de mond vlak voor ze wordt vermoord, in het tweede deel is dat
haar linker wijsvinger. De kleine wormen die over haar lichaam
wemelen en de bromvliegen die rond haar lijk zoemen, belagen de verteller net
zo erg op het einde van zijn verhaal. De zwarte paarden van de lijkkoets
blijken die van de slager te zijn die aan de overkant van de verteller woont.
Het mes met benen heft dat de verteller gebruikt om zijn moord te plegen, is
hetzelfde dat die slager gebruikt om zijn schapen te slachten. De straatventer,
een van de vervloekte minnaars van de jonge vrouw, heeft dezelfde
angstaanjagende holle lach van de oude man uit het visioen. De lippen van de
broer van de jonge vrouw hebben een gelijke smaak (augurk) als die van
zijn zus. In beide delen ziet de verteller de alruinwortel als een symbool van
lichamelijke liefde en eenheid. Enzovoort en zo verder.
Zo zijn er tientallen
voorbeelden terug te vinden van steeds weerkerende leidmotieven. Dit vernuftig
web, geweven met eenvoudige en ongekunstelde zinnen, maakt van de vertelling
een strak geheel. Tezelfdertijd zet het de lezer voortdurend op het verkeerde
been. Die probeert tevergeefs mogelijke verbanden te leggen en de ware
toedracht van de gebeurtenissen te achterhalen, maar stoot steeds op een onbetrouwbare
en wankelmoedige verteller. Je zou kunnen zeggen dat De blinde uil zich grotendeels afspeelt achter de spiegel, een
gebied waar het onderbewuste de overhand heeft en waar alles illusie, droom en
visioen is. Opium en alcohol helpen de verteller om achter die spiegel te
komen:
‘Het
roken van opium voerde me binnen in een wereld van grandeur, magie, élégance —
een reis door een universum dat verscholen lag achter de gewone wereld.’
The owls are not what they seem
De spiegel is hét
grondmotief in De blinde uil, net als
schaduw. Alles en iedereen lijkt een spiegelbeeld te hebben. De vader van de
verteller is een deel van een tweeling, de broer van de vrouw van de verteller lijkt
als twee druppels water op zijn zus en de tekening op de pennenkokers komt
terug op een antieke vaas. Op het einde van de roman is de verteller veranderd
in een van de minnaars van zijn vrouw en krijgt hij spierwit haar van pure
angst, net als zijn vader na het duel in de slangenkuil.
De schaduw van de verteller
fungeert dan weer als een soort doppelgänger-motief. De schaduw is een dubbel,
een ander zelf, een zwart spiegelbeeld, een mistige mister Hyde. Vlak voor de
verteller zijn meest drieste daad zal uitvoeren heeft zijn schaduw de vorm van
een nachtuil aangenomen. De uil is het duistere ik van de verteller: ‘Mijn
schaduw was echter dan mijn bestaan geworden […] Misschien lijden nachtuilen
aan een of andere ziekte, waardoor ze net als ik denken’.
In Iran, zo geeft de Vries in
zijn nawoord aan, geldt de uil als een ongeluksbrenger, een teken van onheil.
Kort ervoor, tijdens een nachtelijke wandeling, ziet de verteller hoe zijn
schaduw geen hoofd heeft: ‘En ik heb me ooit laten vertellen dat iemand wiens
schaduw geen hoofd heeft, binnen het jaar zal sterven.’ Totale verdoemenis zal
zijn deel zijn.
Toen in 1953 de Franse vertaling La
chouette aveugle uitkwam, verwelkomde André Breton Hedayats roman als een
grote klassieker van het surrealisme. De
blinde uil is én blijft inderdaad een adembenemend schimmenspel met een
hoofdrol voor het onderbewuste en de allerdiepste krochten van de menselijke
geest. Deze prachtige roman vol dualiteiten is een zinsbegoochelend spiegelpaleis
waarin de nietsvermoedende lezer zich eindeloos kan verliezen.
Sadegh Hedayat: De
blinde uil, Jurgen Maas, Amsterdam 2018, 133 p. ISBN 9789491921391. Vertaling
van Boof-e koor door Gert J.J. de Vries. Distributie: EPO
© 2023 | MappaLibri