Lucebert. Biografie

De grootste Nederlandstalige dichter van de twintigste eeuw heeft eindelijk zijn biografie. Het onnavolgbare dubbeltalent Lucebert was in verschillende opzichten een buitenstaander en een spilfiguur tegelijk in de culturele omwenteling in Nederland, en bij uitbreiding Vlaanderen, na de Tweede Wereldoorlog. Hij was veruit de meestbegaafde dichter, en bovendien de zelfgekroonde keizer, van de Vijftigers, en tegelijk een beeldend kunstenaar die weigerde zich te laten inlijven bij de Cobra- of enige andere school. Hij hield zijn private leven en zijn scheppingsproces graag afgeschermd van de buitenwereld en haatte de publiciteit, wat hem in de praktijk niet ten goede is gekomen: zijn carrière en faam hebben aantoonbaar geleden onder zijn onwil om zich op het publieke forum te manifesteren (op enkele uitzonderingen in het begin van zijn carrière na, toen hij met een aantal opzienbarende publieke optredens, onder meer in het Amsterdamse Stedelijk Museum, van zich liet spreken, en in het laatste decennium van zijn leven, toen het omgaan met de publiciteit hem beter af ging).
 
Het leven van een dergelijk ongrijpbaar talent te boek stellen, mag een uitdaging heten. Wim Hazeu is er echter in geslaagd om, in net geen achthonderd pagina’s tekst, een levendig en genuanceerd beeld van Lucebert te vormen waaruit de kunstenaar als een volledig driedimensionale menselijke figuur naar voor komt. Hazeu’s grootste verdienste is misschien nog wel dat hij erin is geslaagd om het charisma van Lucebert, zijn lichtende virtuositeit, niet alleen naar tekst te vertalen, maar haar bovendien ook te gronden in zowel het leven als de artistieke praktijk van de dichter-schilder die, zoals de al te schaarse foto’s van de jonge Lucebert tonen, ook in fysieke manifestatie de engelachtige glans had die van zijn poëzie afspat. Zowel het oeuvre als de persoon hebben een bijna onwerelds aura dat Hazeu perfect (en zeer nuchter) weet te duiden en te verklaren zonder het te onttoveren. En dat laatste is cruciaal wanneer men het leven van een dergelijk charismatisch figuur wil schrijven.
 
Hazeu heeft in dit boek voor de traditionele chronologische benadering van het leven gekozen. Bij een lijvig leven als het onderhavige is dat niet zonder risico: niet zelden zijn de jeugdjaren van beroemde figuren net de periode waarover het minst is gedocumenteerd, waardoor een chronologisch opgezette biografie soms moeizaam uit de startblokken komt. Hazeu stoot zich niet aan die steen en schetst integendeel een buitengewoon levendig beeld van Luceberts jeugd in de Amsterdamse volksbuurt Jordaan, waar hij onder meer bevriend raakt met de broer van de latere acteur Johnny Kraaijkamp, en vooral (en door het soort toeval dat men in fictie als een kwalijke deus ex machina zou afserveren) met de latere dichter Hans Andreus; twee literaire reuzen als jeugdvrienden: u mag zelf de statistische kans narekenen dat zoiets zich zou voordoen.
 
Onder invloed van Mart Stam, zijn leraar aan de Kunstnijverheidsschool, ontwikkelt de jonge Lucebert een diepe sympathie voor het communisme die zich in zijn latere leven blijvend zal uiten in zijn sympathie voor de onderdrukten, in zijn systematische en principiële non-conformisme, en in zijn afkeer voor de institutionele religie (een buitengewone anekdote vertelt hoe Lucebert de Sint-Pieter in Rome bezoekt en een gekke bek trekt naar de verontwaardigde paus die net de kathedraal binnenkomt). Daarnaast leest hij vooral Duitse literatuur, en met name Goethe en later ook Rilke, wiens dinggedichten een diepe invloed vormen op Luceberts eigen werk. Het is trouwens een sterk punt van deze biografie dat ze er globaal zeer goed in slaagt om de invloeden op Luceberts werk (onder meer Hölderlin, Arp en Picasso) niet alleen aan te wijzen, maar ook duidelijk te maken hoe en waarom ze Luceberts werk zo diepgaand hebben gevormd.
 
Ontluisterend zijn de hoofdstukken over de Tweede Wereldoorlog, wanneer Luceberts liefde voor de Duitse taal en literatuur en zijn artistieke idealisme (neigend naar een aan het l’art-pour-l’art grenzende onverschilligheid voor de alledaagse werkelijkheid) hem blind maken voor de politieke realiteit en hem verleiden tot een vrij kritiekloze bewondering van de Germaanse gedachte. Dit brengt Lucebert er uiteindelijk toe zich vrijwillig aan te melden voor de Arbeitseinsatz: een hoofdstuk uit zijn leven dat hij naderhand in alle talen doodzwijgt en zoveel mogelijk heeft onderdrukt. Lucebert was zich later pijnlijk bewust van het feit dat hij zich in de oorlog tot een foute keuze had laten verleiden en Hazeu laat niet na om aan te tonen hoe dit zich vertaalde in zijn werk, maar ook in zijn persoonlijke relaties, met name wanneer hij zich in het gezelschap wist van verzetshelden.
 
Na de oorlog volgen armoede en de moeizame zoektocht naar de eigen poëtische stem en erkenning. Vriendschappen met de dichters die later de Vijftigers zullen worden en de steun van Willem Sandberg (zelf een voorname verzetsheld die zich behoorlijk streng opstelde tegenover kunstenaars die de bezetter te welgezind waren geweest en die overigens niet op de hoogte was van Luceberts onzuivere oorlogsverleden) helpen hier een eind vooruit. Het belangrijkst is op dit moment evenwel de vriendschap met Karel Appel. Het is opmerkelijk hoezeer bittere armoede tot een eind in de jaren zestig de rode draad was in Luceberts leven. Zelfs wanneer er erkenning kwam voor zijn buitengewone talent vertaalde zich dit niet in verkoopcijfers of overheidsbeurzen (Lucebert was er trouwens ook de knaap niet naar om bij autoriteiten om centen te gaan bedelen).
 
Ondertussen consolideerde hij wel zijn reputatie als keizer van de Vijftigers, een verhaal dat begint met de Cobra-tentoonstelling in het Stedelijk in december 1949. Het leeuwendeel van de biografie gaat dan ook op aan de jaren vijftig, de mythische periode waar Luceberts naam mee verbonden blijft maar die voor de dichter-kunstenaar zelf toch vooral een periode van miskenning en ontbering was. Deze periode omvat onder meer een ménage-à-trois met Bert Schierbeek en diens echtgenote (Lucebert woont bij het echtpaar in), verschillende reizen naar Parijs, waar hij onder meer toevallig (nog zo’n toeval dat we in fictie niet zouden accepteren) op straat door de door Lucebert zelf bewonderde dichter Paul Eluard wordt aangesproken en meegenomen naar huis, en zijn betrokkenheid bij de tijdschriften Blurb en Braak.
 
Wanneer Lucebert in de winter van 1955-‘56 op voorspraak van Bertolt Brecht enkele maanden in Oost-Berlijn verblijft, leidt dat tot een creatieve impasse: hij komt niet aan schrijven of schilderen toe. Bij terugkeer in Nederland blijkt bovendien dat de groep van de Vijftigers stilaan uit elkaar valt: relaties verwateren, de eenheid verbrokkelt. Lucebert besluit op dit moment om zich uit de openbaarheid terug te trekken en zich volledig op zijn werk te concentreren in Bergen, waar Adriaan ‘Jany’ Roland Holst tot zijn zeer beperkte kring intimi behoort. De ironie wil dat net op dat moment vooralsnog de internationale doorbraak komt: op enkele jaren tijd explodeert Luceberts reputatie als beeldend kunstenaar. Zijn werk als dichter komt echter meer en meer in de schaduw van dit succes te staan. Meer dan tien jaar lang zal Lucebert grotendeels zwijgen als dichter en zich op zijn beeldend werk concentreren.
 
Deze periode, die de volledige jaren zeventig omvat, laat zich ook opmerken door een geografische verschuiving: Lucebert verlegt zijn activiteit naar Spanje, toen nog onder het totalitaire bewind van Franco, waar zijn beeldend werk een vlucht neemt en waar hij dankzij zijn internationale succes (dat hij mede te danken heeft aan de inspanningen, in de jaren zestig, van de Londense Marlborough Gallery, waar ook Francis Bacon tot de artistieke stal behoort) ook een huis en studio kan laten bouwen.
 
Waar de hoofdstukken over de late jaren veertig en vijftig vaak uiterst gedetailleerd verslag doen van Luceberts doen en laten, wordt Hazeu’s verslag van deze latere decennia iets minder geconcentreerd: grote lijnen krijgen voorrang op individuele feiten, vooral omdat de individuele feiten in deze periode niet langer de geschiedenis hebben geschreven zoals ze dat in de jaren vijftig wel deden. Er blijven echter voldoende ontwikkelingen en anekdotes over om ook deze latere decennia de volheid van een geleefd leven te geven. Nooit krijgt men in deze biografie het gevoel een verslag van gebeurtenissen door te nemen: het levensbericht is organisch opgebouwd en volgt Lucebert van jaar tot jaar zonder boekhoudkundig de kalender ernaast te leggen.
 
Net zoals in het werkelijke leven, komt ook in deze biografie de dood als een brutale inbreuk in de alledaagsheid. Zijn hele leven lang meed Lucebert artsen (en tandartsen) als de pest, maar in september 1991 breekt het lichaam onder de druk van kanker. De laatste drie jaar van Luceberts leven zijn een periode van intense creativiteit, waarbij de aanwezigheid van de dood wordt doodgezwegen maar zich naar buiten werkt in gedichten en beeldend werk. Hazeu vat perfect de verandering in toon en ritme die zich in deze laatste fase van het leven opdringt. Zonder sentimentaliteit, maar met een aangrijpende directheid, beschrijft hij de laatste maanden van Luceberts leven en zijn dood.
 
In die laatste periode is Luceberts echtgenote Tony de rots in de branding van het leven van haar man. Zijn hele leven lang heeft Lucebert op haar gesteund, om de praktische besognes van zijn leven te regelen, de financiën te overzien, om onverwachte gasten en andere stoorzenders uit zijn atelier te weren, en om tussen hem en een aantal angsten in te staan. Hoewel Tony zelf niet altijd even sterk uit de verf komt in deze biografie (wat trouwens ook geldt voor Luceberts kinderen, die regelmatig worden vermeld maar zelden een prominente rol spelen), is het toch duidelijk dat zij de spil van zijn leven was en dat een buitengewoon sterke liefde hen aan elkaar bond.
 
Hazeu is erin geslaagd een zeer levendig leven van Lucebert te schrijven. Enerzijds is zijn verslag zeer gedetailleerd. Met name de mythische jaren vijftig nemen een groot deel van het boek in beslag. Anderzijds verliest hij bij alle detail nooit het overzicht uit het oog, waardoor men van hoofdstuk tot hoofdstuk kan voelen hoe Lucebert zich ontwikkelt als dichter, schilder en mens. Het is een van de grote verdiensten van dit boek dat het de lezer toelaat om Lucebert te leren kennen. Hazeu schildert een portret van de volle mens. Hij biedt in de feiten gefundeerde suggesties voor de interpretatie van het werk in relatie tot het leven en laat Lucebert toe om, zoals zijn naam het vraagt, te schitteren – maar dan wel als de onvolmaakte mens en geniale kunstenaar die hij was.
 
Daarbij valt op hoe Lucebert zichzelf vaak saboteerde, met name door zijn weigering om het commerciële spel te spelen: zelfs wanneer zijn roem in de vroege jaren zestig plots internationale proporties aanneemt, weigert hij systematisch om zich op de opening van zijn eigen tentoonstellingen te vertonen, stuurt hij zijn bankrekeningnummer in plaats van zichzelf naar prijsuitreikingen, en houdt hij zich schuil in Bergen of in Spanje, waar hij zoveel mogelijk ongewenst bezoek aan de buitenste kant van de drempel probeert te houden. Dichten en schilderen waren voor Lucebert immers nooit middelen tot een doel (zoals het opbouwen van een reputatie of het verwerven van kapitaal) maar het doel op zich.
 
Pas in de jaren tachtig zal Lucebert zich voldoende comfortabel voelen voor het voetlicht van de publiciteit om opnieuw actes de présence te maken, voordrachten te geven, of feestelijke gelegenheden bij te wonen. Daarbij valt iedereen op, zowel aan het begin van zijn carrière als aan het einde, hoe de magische kracht van zijn stem de voorgedragen poëzie op een volkomen nieuwe manier tot leven brengt: het charisma van de dichter-kunstenaar als levende aanwezigheid bleef tot op het einde (en in de mythologie tot op vandaag) een cruciaal aspect van Luceberts aantrekkingskracht.

Als pessimistisch idealist en dansend dichter was Lucebert veel meer dan een groot kunstenaar: hij was een voorbeeld van wat een mens kon zijn, en hoe men in het leven kan staan. Hazeu brengt dit exemplum voor het voetlicht, door de dichter zelf te laten spreken, door uitgebreid zijn vrienden en geliefden aan het woord te laten, en door te tonen hoe leven en werk met elkaar vervlochten waren in een niet-religieuze mystieke visie op wereld en leven. Hazeu heeft een indrukwekkend monument gecreëerd voor Lucebert: een levensbericht dat je van bij de eerste pagina bij de kraag grijpt en niet meer lost tot Luceberts laatste snik. En belangrijker nog: het is een boek dat je doet smachten om ’s mans poëzie opnieuw te gaan lezen.
 
Wim Hazeu: Lucebert. Biografie, De Bezige Bij, Amsterdam 2018, 926 p., [48] p. ill. ISBN 9789403104706. Distributie Standaard Uitgeverij


© 2024 | MappaLibri