De aantrekking

Claude van de Berge wordt duidelijk gestimuleerd door de herwaardering van zijn poëzie die hem de jongste jaren te beurt is gevallen. De bundels van zijn hand volgen elkaar op in een gestadig tempo, en daarbij staat de dichter duidelijk een welbepaald traject voor ogen. Dat project zou men ‘numineus’ kunnen noemen, de zoektocht naar het wezen (het zogenaamde ‘numen’) van de werkelijkheid, een symbolische exploratie voorbij het louter waarneembare en het anekdotische. Het is een filosofisch project, zonder enige twijfel, maar Van de Berge put ook uit tradities zoals de mystiek of het sjamanisme om die ambitie kracht bij te zetten. Na zijn diepgaande exploratie van het hoge Noorden in enkele voorgaande bundels is de dichter recent gestart met een soort van kosmologisch luik, waarbij hij -- in aansluiting op sommige inzichten uit de recente wetenschappen – vooral de atomaire patronen als aanknopingspunt neemt. Dat soort ideeën klinkt ongetwijfeld abstract en vaag, maar tegelijk resulteren ze in een bezwerende lyriek.
 
Dat komt vooral door de geheel eigen toon die Van de Berge overtuigend weet te hanteren. Al bij zijn vroegste prozaboeken (enige decennia geleden ondertussen) viel op hoe de schrijver bijzonder veel aandacht schonk aan een gedragen spreekritme, aan herhalingen en uitweidingen, aan een toon die aan de litanieën of de religieuze zang doet denken. Dat proza was bijzonder lyrisch, en in die zin was de geleidelijke evolutie naar de poëzie haast vanzelfsprekend. De jongste jaren lijkt zich echter ook een omgekeerde beweging af te tekenen, doordat de gedichten breder worden, langer en met uitvoerige regels en zinnen. Die verheven stijl past uiteraard geheel bij de complexe materie die hier wordt uitgewerkt.
 
Uitzonderlijk laat de dichter ditmaal zijn poëtische relaas voorafgaan door een inleiding, waarin hij de gedachte van Martinus Nijhoff dat in een geslaagd gedicht alles intens samenhangt en samentrilt verbindt met het inzicht dat de eonen (de deeltjes van de atomen) alles met elkaar verbinden. Dat geloof in de samenhang van het allerkleinste (de eonen) met het allergrootste (de mens maar ook de mensheid, de ondenkbare kosmos en wat daarbuiten valt) wordt hier verbeeld als een aantrekkingskracht. Het begrip ‘aantrekking’ bewaart daarbij vanzelfsprekend zijn dubbelzinnige betekenis: het verwijst natuurkundig naar de zwaartekracht die lichamen op elkaar doet inwerken, maar de romantische connotatie van fascinatie en liefde is daarnaast nooit ver weg.
 
De basishouding die ten grondslag ligt aan deze gedichten, is er inderdaad een van vertrouwen en overgave. Niet toevallig neemt die levensvisie ook religieuze proporties aan, van een lofprijzing aan het mysterie over de rituelen van een geestelijke initiatie tot een afsluitend ‘Gebed’. Het gaat het lyrische ik daarbij niet in de eerste plaats om zichzelf – dat fundamentele narcisme is de dichter vreemd -- maar om de intuïties en inzichten die mensen met elkaar verbinden. Het dichterlijke ‘ik’ gaat daarom veelal schuil achter een ‘je’ of een collectief ‘wij’. Ook het vergeestelijkte universum maakt deel uit van dat geloof. 
 
Opvallend vaak wordt gealludeerd op het eigen verdwijnen en op de menselijke vergankelijkheid, maar onze tijdelijke aanwezigheid op deze planeet is – hoe beperkt en onopvallend misschien ook – een wezenlijke schakel in dat omvattende verband. Versmelting, doorstraling, nadering en beroering zijn slechts enkele van de vele termen die de dichter aanwendt om dat zijnsmysterie te omcirkelen (want echt doorgronden laat het zich niet, zelfs niet in de mystieke poëtische taal). Even karakteristiek zijn de permanente overgangen tussen passiviteit en activiteit, tussen het menselijke en het on-menselijke, tussen het verleden en de toekomst, tussen het verschijnen en het verdwijnen.
 
Het taalgebruik dat de dichter hanteert om die ideeën te ontwikkelen, blijft bijzonder melodieus maar ook vaag en soms vrij theoretisch, iets wat de gemiddelde lezer misschien zal afschrikken. Tegelijk probeert Van de Berge om zijn complexe inzichten over te brengen via concrete beelden en symbolen. Wie met de dichter meegaat, komt onder de indruk van zijn louterende boodschap. De ontgrenzing van het landschap wordt daarenboven visueel onderstreept door de suggestieve close-up foto’s van Arlette Walgraef.
 
De aantrekking is een moeilijke en voor sommigen al te theoretische bundel, maar de dichter legt de drempel bewust vrij hoog om aan zijn verzen de noodzakelijke diepgang te kunnen geven. Wie in dat traject als pelgrim wil meegaan, zal allicht een louterende ervaring ondergaan. Los van die existentiële meerwaarde is deze bundel daarenboven een fraai staaltje van wat taal vermag, met versregels die onweerstaanbaar als een mantra blijven doorklinken.
 
Claude van de Berge De aantrekking, P, Leuven 2017, 69 p. ill. ISBN 9789492339430 

© 2024 | MappaLibri