* Over het werk van Renate Dorrestein

Renate Dorrestein zal het geschenk voor de Nederlandse boekenweek 1997 schrijven. In bijna 15 jaar schrijverschap werkte zij aan een genadeloze slachting van het mannelijke zelfbewustzijn. Met grote stelligheid deed ze de radicaalste uitspraken om ze, als ze dat nodig achtte, even stellig weer af te breken. Veel critici hebben het daar moeilijk mee, maar gaandeweg zijn ze het er toch over eens geworden dat Dorrestein echt wel kan schrijven, als ze nu maar de “drempel van de ernst” over wou!
 
Sinds haar debuut Buitenstaanders in 1983, lopen Renate Dorresteins (geb. 1954) boeken als een trein. De literaire kritiek ten spijt, want er is vaak heel schel uitgehaald naar haar drieste geschriften, die niet strookten met de Nederlandse literaire conventies, en — vooral — naar haar zelfbewuste optreden. Met grote stelligheid en enig gevoel voor spektakel, haalt ze elke man van zijn sokkel, en met hem al wie enige toegeeflijkheid zou tonen t.a.v. zijn maatschappelijke machtspositie. ‘‘De getrouwde vrouw is een moffenhoer’’, roept ze en jaagt iedereen, mannen, vrouwen, feministen gezamenlijk in de gordijnen.
 
Het is spijtig dat de kritiek zo vaak te pletter liep op de geëxtrapoleerde standpunten die de columniste in haar blijft spuien. Want haar rabiate feminisme — waarvan mooie staaltjes gebundeld zijn in Korte metten (1988) — vertoont een zeer solide onderbouw; uit al haar romans blijkt dat er veel meer diepgang en nuance in haar onwaarschijnlijke verhalen en personages steekt dan een doorsneerecensie zoal bovenhaalt. Het valt te verwachten dat haar bevlogen stijl niet algemeen aanslaat, maar achter de retoriek schuilt een consistente visie, in de dolgedraaide intriges vind je boeiende, knap gestructureerde verhalen en levensechte, kwetsbare mensen.
 
De werkelijkheid, daar is al voldoende van
De romanwerkelijkheid van Renate Dorrestein heeft iets van gruwelproza. Buitenstaanders brengt een gezelschap zonderlingen dat op z’n minst vervreemdend werkt. Ze blijken tot een afdeling van een psychiatrische instelling te behoren en dat kan alvast veel verklaren, maar dan nog. Agrippina (de moederfiguur) houdt van bloed, Sterre, die sterven wou en op de rand van het dak stond, werd door haar zusjes met een duwtje in de rug geholpen... Of de situatie in Een nacht om te vliegeren: Asa, 15, opstandig en onbegrepen laat op de avond van het midzomernachtsfeest de krokodillen op de gasten los. Het keukenpersoneel heeft het eten vergiftigd, een weggestuurde gast komt als pyromaan terug, de kok baart in de kelderkeuken een kind, iemand stort uit het raam... De openingsscène van dit boek wijst eigenlijk rechtstreeks de weg naar de conventies van de gothic novel:
 
“Wie het huis voor het eerst zag, moest onwillekeurig denken aan een prehistorisch wezen dat zich tegen de flank van de heuvel te slapen had gelegd. Als men het naderde, schubden er op onvoorspelbare plaatsen draco­nische torens tevoorschijn [...] Het bracht kruipen door tunnels en grotten in gedachten — tobben in donkere gangen die zacht vibreerden”.
 
De geheimzinnige sites, demonische figuren, gruweltaferelen staan bol van de symbolen van dood, dreiging, ondergang. Het is niet toevallig dat nood­lottige en extreme situaties in haar eerste vier romans zo kwistig zijn rondgestrooid. In Buitenstaanders voeren Biba en Ebbe een ritueel op met zwanenvleugels om met de dood van hun zusje te kunnen omgaan. Asa (Een nacht om te vliegeren) zou eigenlijk liefst, zoals haar bewonderde broer, deze ‘wellustige’ wereld verlaten aan de staart van een vlieger. Dit verlangen vindt zijn oorsprong in haar verminking (toegebracht door haar waanzinnige moeder), waardoor ze nooit aan de gangbare normen van ‘vrouwelijkheid’ zal kunnen beantwoorden. Akelei uit Vreemde streken (1983) lijdt aan boulimia nervosa en denkt aan zelfmoord, in Noorderzon (1986) trekt Topaas naar een Schots eiland om zich te bevrijden van het schuldgevoel over een dodelijk ongeluk.
 
In zeer verschillende plots brengt de schrijfster telkens weer een ervaringswereld die sterke gelijkenissen vertoont: de personages hebben een obsessief verlangen naar identificatie met een verloren (gestorven) persoon, wat leidt tot plaatsvervangend handelen. En telkens zijn het personages die elk op hun manier niet aan de samenleving zijn aangepast. Wat zich daar in zo’n vreemd universum afspeelt, staat juist heel dicht bij de werkelijkheid, spruit zelfs heel direct voort uit Dorresteins ervaring ervan. Maar dat weet je pas wanneer je haar zesde boek, Het perpetuum mobile van de liefde, hebt gelezen.  
 
Hard gelach
Het perpetuum... is een autobiografische roman over de zelfmoord van haar zusje en Dorresteins schuldgevoelens daaromtrent. Want dat zusje kreeg geen vleugels toen ze van een flat sprong en de schrijfster was niet bij machte haar op te vangen. Het willen inlossen van een niet bestaande schuld en de vraag wat haar zusjes leven, zonder dat iemand dat besefte, zo onleefbaar had gemaakt, liggen aan de basis van deze scharnierroman: de oorsprong van een aantal thema’s wordt hier duidelijk, ze worden finaal verwerkt en van zich afgeschreven; haar feministische theorieën, die in elke voorgaande roman ook aan bod kwamen, krijgen hier een synthese. Ze laat de oorzaak van de zelfmoord van haar zusje en de kernpunten van het feminisme nl. samenkomen: de vrouw wordt in de eerste plaats beschouwd als een lichaam, dient te beantwoorden aan bepaalde schoonheidscriteria. De worsteling met het lichaam en de opdracht om “hoedster, voedster en dienster” van de man te zijn (ze had anorexia nervosa), hebben haar zus neergehaald.
 
Schrijfster haalt zeer fel uit, de kritiek was vernietigend. Dorrestein pakt immers de ingesleten gedragspatronen aan. En mannen zowel als vrouwen hebben er schuld aan dat er zo moeizaam verandering komt in ‘‘de natuurlijke orde der dingen’’. Ze profileert zich sterk tegenover de bloedernstige bekentenisliteratuur van veel van haar collega’s en neemt zich uitbundig voor de spot te drijven met alles wat zich daartoe leent, zichzelf incluis. Dwarsliggen is wellicht een van haar wezenskenmerken, ze brengt haar zeer individualistische stellingen met roekeloze strijdvaardig­heid.
 
Hier wordt ook het altijd al beoogde contrast tussen vorm en inhoud erg scherp afgelijnd. De opeenstapeling van vermakelijkheden en ridicule situaties zijn haar gereedschap om diepe emoties te verwerken, het is uitbundig lachen om toch maar niet in tranen weg te zinken. Een hachelijk iets, maar ze heeft in Het perpetuum... een mooi evenwicht weten te vinden. Haar tweede autobiografische boek, Heden ik (1993), over haar ziekte ME, gaat wat dit betreft hier en daar over de schreef. Er is te veel sardonisch gelach naar mijn gevoel, te veel gejoel, de angst om sentimenteel te worden, is haast voelbaar.
 
Een man, een man, een MAN!
Het is nog niet lang geleden dat Renate Dorrestein voor het eerst een man van enige betekenis in haar werk liet voorkomen. Zwier is in Ontaarde moeders (1992) een archeoloog die de zorg voor zijn dochtertje op zich heeft genomen. Hij handelt naar beste kunnen, want zijn vrouw, Bonnie, heeft hen met het oog op haar carrière verlaten. Ontaarde moeder nummer één. Meijken heeft na een verkrachting op haar 18de haar kind (Bonnie) aan haar moeder afgestaan, die uit een oerverlangen om te baren het kind voor zich opeiste. Meijken sloot zichzelf op en vrat zich te barsten. Ontaarde moeders van een heel andere aard. Doorheen vier generaties schijnt zich een akelig duidelijk patroon af te tekenen. Zolang de vrouw wegens haar fysieke mogelijkheden als vanzelfsprekend geacht wordt kinderen te baren, is ontaard moederschap iets onvermijdelijks. Jazeker, de natuurlijke orde der dingen.
 
Het boek werd door de pers opvallend goed ontvangen. “Het gaat dan ook over een man”, verklaart de schrijfster. Maar het zou ook kunnen dat het is omdat ze hier de slapstick achterwege heeft gelaten; daar wilden veel critici nogal eens over struikelen. En ook al gaat het er fysiek en mentaal hard aan toe, Ontaarde moeders kent zeer gevoelige momenten. Het lijkt erop dat Dorrestein de gewraakte barrière van groteske en strijdbare retoriek heeft afgebouwd.
 
Een sterke man is een raamvertelling rond het overlijden van de charismatische Stephen O’Shaughenessy, die op zijn Ierse landgoed kunstenaars samenbrengt opdat ze tot het hoogtepunt van hun talent zouden kunnen komen. Het boek bestaat uit vier monologen waarin evenveel vrouwen tegen een politie-inspecteur een verklaring afleggen. Blijkt dat de aanwezigen slachtoffer dreigden te worden van een door Stephen listig opgezette intrige. Het had een detective kunnen zijn, maar Dorrestein leidt haar verhaal naar een oud stokpaardje: ook al is de man een nul, hij wordt door vrouwen zodanig bewonderd dat ze zichzelf gaan wegcijferen en zo dragen ze actief aan zijn machtspositie bij.  
 
Verborgen gebreken, over incest, schuld, eenzaamheid, bevestigt nogmaals dat de jolige vlotheid van de eerste jaren, die je met wat slechte wil voor oppervlakkigheid zou kunnen verslijten, zich allang in een weloverwogen, transparante schrijfstijl heeft ontwikkeld. Het eigenzinnige spel met de fantasie kan Dorrestein nog steeds niet laten. Ze toont overigens al 12 romans lang dat ze er alle kanten mee uitkan. Het eerstvolgende dat je van haar mag verwachten, is een kleine bundel aforismen, die ter gelegenheid van de Boekenweek (12-22 maart) wordt uitgegeven.
 
Oorspronkelijk verschenen in Leesidee 1997 

© 2024 | MappaLibri