Leven in een doodgeboren droom. De wereld van Joost Zwagerman

Aan de hand van het oeuvre van Joost Zwagerman (1963-2015) heeft Rémon van Gemeren gepoogd een beeld te schetsen van het innerlijk van de populaire en te jong gestorven auteur. Dat levert geen traditionele biografie op, maar een reeks essays die tonen hoe gelaagd het werk van Zwagerman was. Steeds weer liet Zwagerman zijn hoofpersonages vluchten van een voor hen onaangename werkelijkheid. Ook toont hij aan hoe kunstenaars het verdwijnen sublimeren in hun schilderijen.
 
Rémon van Gemeren schreef al eerder verdiepende monografieën (over de poëzie van Jan Eijkelboom, Een bezetenheid zo bijna kalm, Liverse 2013) en uitgebreide biografieën (Couperus, een leven, 2016). Een gelijkaardige werkwijze als in zijn lijvige boek over Couperus – met nadruk op tekst- en literatuuranalyse in plaats van op biografische feiten – past Van Gemeren toe in Leven in een doodgeboren droom. Sterker nog, Van Gemeren gaat zelfs haast uitsluitend uit van het nagelaten werk van de betreurde Zwagerman.
 
Na de inleiding deelt Van Gemeren zijn werk op in drie afdelingen. Het verhalend proza, de poëzie en de essays van Zwagerman krijgen afzonderlijke hoofdstukken. In de eerste twee hoofdstukken analyseert hij roman per roman, poëziebundel per poëziebundel, en stelt daarbij vast dat thema’s als God, alles verterende liefde en het ‘er niet zijn’ steeds weer terugkeren. In het derde grote hoofdstuk, waar Van Gemeren de essays van Zwagerman onder de loep neemt, komen onderwerpen als beeldende kunst, literatuur en zelfdoding veelvuldig aan bod.
 
Vooral wat het prozawerk aangaat, verdient het aanbeveling dat de lezer van Leven in een doodgeboren droom het werk van Joost Zwagerman grondig doorgenomen heeft. Het zal het leesplezier alleen maar vergroten. Dat neemt niet weg dat ook minder ingewijde lezers de rode draad van het boek zonder moeite kunnen volgen: Zwagermans hoofdthema (het verdwijnen) keert terug in ál zijn werk, of het nu gaat om Otto in Chaos en Rumoer, die zich ‘onvindbaar, onzichtbaar, overtollig’ waant, of om Justus uit Zes sterren, die droomde over ‘maatschappelijk inpasbare zelfverdwijning’. Maar ook Zwagermans poëzie getuigt van de wil te verdwijnen:
 
‘Als ding houd ik mijn mond
en nagel alle grond gelijk.
Ik ben er niet en kijk.’
 
En wat schilderkunst betreft, zijn het natuurlijk Vilhelm Hammershøi, Mark Rothko en Giorgio Morandi die voor Zwagerman bij uitstek voorbeelden vormen van kunstenaars die de stilte en het verdwijnen in beeld wisten vast te leggen. Uitgebreid beschreef hij al zijn bevindingen in uitgaven als Alles is gekleurd en De stilte van het licht. Vooral de meeslepende close reading van van Gemeren in het tweede deel van Leven in een doodgeboren droom doet de lezer terugverlangen naar de bron: het oeuvre zelf van Joost Zwagerman. Los daarvan heeft van Gemeren interessant werk afgeleverd, zeer bruikbaar voor studenten of lezers die zich mee willen laten nemen om zich de verschillende lagen doorheen het hele werk van Joost Zwagerman te laten uitleggen.
 
Van Gemeren citeert veelvuldig en illustreert aldus zijn bevindingen. Zijn liefde voor het werk van Zwagerman spreekt vooral uit het laatste hoofdstuk van zijn boek, een persoonlijk en zeer treffend slot. Toch slaagt Rémon van Gemeren erin afstand te bewaren en met een zekere cool zijn onderwerp te benaderen. Een degelijk werk.
 
Rémon van Gemeren: Leven in een doodgeboren droom. De wereld van Joost Zwagerman, Prometheus, Amsterdam 2018, 280 p. ISBN 9789044634808. Distributie Pelckmans Uitgevers  

© 2024 | MappaLibri