‘Wie op sterven na dood is moet niet bang
zijn om weg te rotten', zei mijn vader Weetal tegen ons, de man die de wijsheid
in pacht had, en die me wel de naam Aal had gegeven, maar niet wist dat
iedereen in zijn eigen vijver leeft’.
Aan het woord is een jonge vrouw
die, tijdens een clandestiene overtocht naar Mayotte, het enige eiland van de
Comoren dat onder Frans bestuur staat, dreigt te verdrinken wanneer het gammele
motorbootje met zijn tachtig opvarenden, mannen, vrouwen, kinderen, kapseist.
Vastgeklampt aan een jerrycan overschouwt ze in die laatste ogenblikken – ‘in
buitelende en op elkaar botsende beelden’ - haar leven in hun schamele huisje
aan het strand van Mjihari, de oudste wijk van haar geboortestad
Mutsamudu.
Na de dood van haar moeder wordt
ze samen met haar tweelingzus opgevoed door een betweterige vader die zijn
magere kostje verdient als visser. Weetal (Connaît-Tout) grossiert net als
Sancho Panza in spreuken en gezegdes. Je struikelt over touw, maar de os loopt
er vlak achteraan. Als je een ezel diensten bewijst, zijn scheten je dank. Maar
als obsessief lezer van oude kranten en magazines die hij vindt op straat,
heeft hij een levensfilosofie opgebouwd die zijn dochters moet voorbereiden op
een toekomst vol valstrikken. Door ze Aal (Anguille) en Adder (Crotale) te
noemen hoopt hij dat ze de bij die dieren horende karaktereigenschappen zullen
ontwikkelen die hen moeten pantseren tegen alle wolfijzers en schietgeweren die
hun pad zullen kruisen.
Maar pubermeisjes zijn niet zo makkelijk te dresseren en
wanneer Aal zich nog min of meer voegt naar 's vaders wensen lijkt de
aantrekkelijke Adder goed op weg haar zinnetje door te drijven en volop van het
aankomende leven te genieten. Ze zitten beiden op het lyceum maar het is
voornamelijk Aal die altijd aanwezig is en 's avonds studeert. Totdat de liefde
– ‘het gevoel dat vleugels geeft’" - in de persoon van Veelvraat (Vorace),
een knappe jonge visser die als een van de weinigen over een kwassa-kwassa
(motorbootje) beschikt - toeslaat en roet in het eten gooit.
‘Vervuld van een vraatzuchtige hartstocht’ leert Aal al
snel ‘alle werkwoorden vervoegen, in alle tijden en in alle wijzen’. Tot stomme
verbazing en ergernis van Adder die van de weeromstuit een ommekeer doormaakt
en nu haar zusje van de vermeende ondergang wil redden. Het duurt inderdaad
maar een hoofdstuk, dat de liefde in al zijn geuren en kleuren beschrijft, of
het gaat mis. Veelvraat blijkt zijn naam niet te hebben gestolen en Aal blijft
alleen en zwanger over.
De roman Aal onder
water van de Comoraanse auteur Ali Zamir miste zijn doel niet. De Prix
Senghor bij de publicatie in 2016, meermaals genomineerd, bewerkt voor theater
en omarmd door het publiek, dat duidelijk gecharmeerd werd door deze originele
en beeldende roman die in een geut lijkt te zijn geschreven. Als één lange zin
zonder punten vergelijkbaar met het schitterende boek Violeta en de engelen (2005) van de Portugese schrijfster Dolce
Maria Cardoso waarin een stervende vrouw eveneens haar leven en mislukkingen
memoreert.
Ali
Zamirs toon is echter allesbehalve dramatisch. Hij neemt immers de wat stoere
en nonchalante manier van spreken over van zijn zeventienjarige heldin, zodat
deze vertelling die ‘kronkelt als een aal’ eerder vrolijk opveert, met
personages die in de eerste plaats pittoresk zijn. De kracht van deze
meeslepende vertelling ligt ongetwijfeld in de taal die fris en jeugdig klinkt
en toch van een humorvolle en relativerende wijsheid getuigt.
Ali Zamir: Aal onder water,
Wereldbibliotheek, Amsterdam 2018, 269 p. ISBN 9789028427150. Vertaling van
Anguille sous roche door Floor Borsboom. Distributie Elkedag Boeken
© 2024 | MappaLibri