Zomerlicht, en dan komt de nacht

‘Tranen hebben de vorm van roeiboten, verdriet en kommer zitten onder de roeiriemen. Wie huilt op een begrafenis beweent niet minder dan zijn eigen dood en tegelijkertijd het einde van de wereld, want alles sterft en uiteindelijk blijft er niets over.’

Wat valt er voor bijzonders te vertellen over het IJslandse dorp aan de fjord van zo’n 400 zielen? Niet zo veel, vinden de ‘wij’ in deze roman zelf, behalve misschien dat het dorp geen kerk en geen kerkhof heeft.


De overtuiging leeft dat de hoge gemiddelde leeftijd van de dorpsbewoners te danken is aan de grote afstand tot het dichtstbijzijnde kerkhof. Er is geen reden dus om verandering in de situatie te brengen. De dood is nochtans altijd aanwezig (‘je moet dood zijn om niet aan de dood te denken’), een leven kan zomaar plots, middenin een zin, ophouden. Dat is de reden dat deze acht verhalen verteld worden. Op lichte, poëtische toon, maar eenzaamheid, verlangen, dood en het diepe duister resoneren onafgebroken mee.

In het eerste verhaal droomt de directeur van de breifabriek op een nacht in het Latijn. Het stoort hem zeer dat hij niet verstaat wat hij droomt en gaat naar Reykjavik om de taal te leren. Hij komt terug als een ander mens. Hij geeft zijn carrière eraan, gaat zich in de sterrenhemel verdiepen en spendeert al zijn geld aan boeken. De directeur wordt voortaan ‘de Astronoom’ genoemd. Hij geeft lezingen voor zijn dorpsgenoten, die echter vooral geboeid zijn door de figuur van zijn vrouw en zich bezighouden met de vraag of ze misschien naakt is onder die donkere fluwelen jurk. De Astronoom kijkt met zijn dromerige blik overal doorheen. Hij heeft immers de hemel gekregen in ruil voor welk werelds bezit dan ook.

Minder gelukzalig is het de ontslagen werknemers van de breifabriek vergaan. Vijf vrouwen blijven werkloos en moeten de leegte die dat meebrengt in hun leven, zien te vullen. Ze houden twee keer per week een kransje met koffie en taart, en duiken het hele boek door op als ‘de tien handen’, die met boze harten vanwege zoveel verspilling van werkkracht het dorpsgebeuren becommentariëren.

Dan volgt het verhaal van Jonas, een jongen zo broos dat hij haast onzichtbaar is, maar met een onvergelijkelijke passie voor wadvogels. Als zijn vader, een bonk van een kerel, zich verhangt omdat een mens nu eenmaal niet aan het duister ontkomt, volgt Jonas hem op in het politiekorps. Zijn vader wilde het zo, politiewerk zou een man van hem maken. Maar met een politieman die schrikt van zijn eigen schaduw, worden geintjes uitgehaald. Immers,  
 
‘de nacht is donker en lang, ze berooft ons van het verstand – en soms is de wereld verre van goed.’
 
Jonas kan zich ten slotte opnieuw verdiepen in de vleugelslag van de wadvogels als hij de bescherming krijgt van Thorgrimor, die zo’n zware bas heeft dat je oogleden gaan trillen als hij zijn stem verheft. Jonas en de Astronoom, het leven zoals het is, is aan hen niet besteed. Het is echter een bedenkelijke zaak om te dicht tegen je dromen te komen, ‘ze kunnen je machteloos tegenover het leven maken’.
 
Zomerlicht, en dan komt de nacht gaat over mensen die op een of andere manier in een maalstroom van vreemde gebeurtenissen terechtkomen. Zoals de boer Kjartan en zijn buurvrouw, die willens nillens in een verschroeiende seksuele relatie raken. Kjartans vrouw reageert in kille woede als ze erachter komt, ze klinkt Kjartan vast in een leven dat het zijne niet is, ‘en in zijn binnenste werd het langzaam duister.’ Of Thuridur en Benedikt, die in een vreemde, lachwekkende relatie geraken, die gegroeid is uit bodemloze eenzaamheid:  
 
‘de hond .[…] keek toe hoe de heer des huizes in zijn handen wreef, wellicht om de warmte van zijn eigen leven te voelen.’

Hun relatie kent een noodlottige afloop. Kleine mensen trachten zo goed en zo kwaad als dat gaat grip te krijgen op het leven, maar wat kunnen we nu eenmaal? ‘De aarde beeft en wij houden ons aan de keukentafel vast.’  
 
Deze acht verhalen over een handvol mensen, bieden brokstukken van levens, onvolledig en onvolkomen opgetekend:
 
‘[hij] zegt iets wat we liever niet herhalen, het is mooi zoals hij het zegt, genesteld in zijn adem, zijn stem, zijn bevredigde blik, maar als wij die woorden poedelnaakt op papier zouden zetten, zouden ze hem gewoon kleiner maken.’  
 
En ook al is er een punt achter gezet, afgelopen zijn de verhalen niet. Deze flarden uit een aantal particuliere levens worden afgewisseld door commentaren van een alwetende ‘wij’, die de gebeurtenissen beschouwend verder denken. Deze passages zijn tussen vierkante haakjes geplaatst, zoals een redactionele toevoeging van een instantie die het geheel overschouwt en ingrijpt waar het nodig is. Ze trekken het perspectief open en vertellen met en tussen de individuele geschiedenissen door een groter, filosofisch getint verhaal van het leven dat vol vragen is, maar geen antwoorden geeft.
 
Jón Kalman Stefánsson schrijft met mededogen en een geamuseerde blik over treurige, doelloze levens met soms groteske uitwassen. Zijn verteltoon is licht, zijn taal rijk en trefzeker. Ongedwongen poëzie klinkt door in elke zin, ook al gaat het over de botte banaliteit van het leven. Zomerlicht, en dan komt de nacht dateert uit 2005 en werd bekroond met de IJslandse literatuurprijs. De schrijver brak internationaal door met de trilogie Hemel en hel, Het verdriet van de engelen, Het hart van de mens. 
 
Jón Kalman Stefánsson: Zomerlicht, en dan komt de nacht, Ambo/Anthos, Amsterdam 2018, 238 p. ISBN 9789026339158. Vertaling van Sumarljós og svo kemur nóttin door Marcel Otten. Distributie VBK België 

© 2024 | MappaLibri