Een Tiresias uit het Hoge
Noorden
‘De
beste Noorse roman ooit geschreven’, zo omschrijft Karl Ove Knausgård De vogels (1957) van Tarjei Vesaas.
De gevierde
auteur van de Mijn strijd-cyclus rekent deze persoonlijke favoriet zelfs tot de grote
klassiekers uit de wereldliteratuur van de vorige eeuw. En dat mag niet
verwonderen. In een sobere stijl vertelt Knausgårds landgenoot Vesaas het
universeel, symbolisch geladen verhaal van een zwakbegaafde broer en zijn
oudere zus die na de dood van hun ouders op elkaar zijn aangewezen. In de
vervallen familieboerderij aan een meer omringd door eindeloze bossen leiden
zij een geïsoleerd bestaan en proberen het hoofd boven water te houden. Hun
routine wordt doorbroken door de plotse komst van een eigengereide houthakker.
Een feilloze roman over de grenzen van de verbeelding, de onvoorspelbare kracht
van de natuur en de ontoereikendheid van de taal.
Tarjei Vesaas
Met
De vogels brengt uitgeverij Lebowski nog
maar eens een buitengewone, maar in de plooien van de literatuurgeschiedenis
verdwenen roman onder de aandacht. Lebowski lijkt het patent te hebben op dergelijke
klassiekers. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk Stoner
(samen met de andere boeken van John Williams), maar ook weergaloos werk van
onder anderen Charles Jackson, Lucia Berlin, Gajto Gazdanov, Natsume Soseki,
Erich Kästner en Antonio di Benedetto zette de uitgeverij onverschrokken terug
op de literaire kaart.
Op de blog van Lebowski legt
uitgever Oscar van Gelderen uit hoe hij bij De
vogels terechtkwam. Pelikanen (what’s
in a name), de uitgeverij van Knausgård, had interesse om Stoner in het Noors uit te brengen.
Uiteindelijk zagen ze hiervan af, maar publiceerden wel The lost weekend van Charles Jackson, de gitzwarte kroniek van een
verwoestende alcoholverslaving. Via een bevriende vertaalster wist van Gelderen
dat een van de favoriete boeken van Knausgård een andere in alcohol gedrenkte
roman was, namelijk Vernieling van de
Deen Tom Kristensen, waarin een literair criticus zich minstens even genadeloos
als Jacksons hoofdpersonage de vernieling in zuipt.
Blind vertrouwend op Knausgårds goede smaak bracht Lebowski
Kristensens roman in 2015 uit (net als The
lost weekend een absolute aanrader, overigens). Maar enige tijd later in de
rubriek 'By the Book' van The New York
Times bombardeerde Knausgård tot van Gelderens verbazing een ander boek tot
absolute favoriet: De vogels. Weinig
verwonderlijk eigenlijk, want Knausgård sprak zijn bewondering voor deze roman
al uit in Liefde, het tweede deel van Mijn
strijd (waarin het uiterlijk van een bepaald personage de verteller trouwens
ook aan de auteur Vesaas doet denken). Enfin, van Gelderen ging op zoek naar De vogels en was meteen verkocht.
De schrijverscarrière
van Tarjei Vesaas (1897-1970) omspande bijna vijftig jaar, van 1923 tot aan
zijn dood in 1970. In die periode schreef hij meer dan twintig romans, een
vijftal verzamelingen met kort proza, vijf poëziebundels en een handvol
toneelstukken. Vesaas groeide op op een grote boerderij, maar toen de tijd was gekomen
weigerde hij die als oudste zoon over te nemen. Zijn liefde ging eerder uit
naar het vrije leven in de natuur en de letteren (hij volgde een soort
volksuniversiteit-literatuuropleiding en vanaf 1919 tijdens zijn militaire
dienst in Oslo ontdekte hij het theater). De Eerste Wereldoorlog liet op hem
een enorme indruk na. In die periode begon hij met het schrijven van recensies
en reportages voor lokale kranten. Gaandeweg waagde hij zich aan het
romangenre. Zijn vierde poging, een sentimenteel Hamsun-vehikel, werd
gepubliceerd in 1923 onder de titel Mensenkinderen.
Nadien kreeg hij regelmatig werkbeurzen en reisde in Europa rond, vooral
Duitsland en Engeland. In 1927 vestigde hij zich voorgoed terug in zijn
geboortestreek.
Vesaas’ eerste werken zijn te klasseren als romantisch-lyrisch en vrij
traditioneel. Vanaf zijn doorbraak bij het grote publiek met De zwarte paarden (1928) in de jaren
1930 is zijn werk zuiver naturalistisch en realistisch van aard. Hij werd
beroemd dankzij semi-autobiografische romans over het boerderijleven (Het grote spel, 1934 en de tetralogie
over zijn alter ego Klas Dyregodt). In 1934 huwde Vesaas de dichteres Halldis
Moren. Zij stond hem bij om zijn depressie te overwinnen: de schrijver was
geobsedeerd door zelfmoordgedachten, in het bijzonder door verdrinking (een
thema dat in veel van zijn boeken voorkomt, zo ook in De vogels). In de jaren 1940 werd Vesaas’ prozawerk meer
symbolistisch en allegorisch en vanaf 1946 begon hij — aangemoedigd door Moren
— met het schrijven van gedichten. IJkpunten in deze periode zijn de romans Het zaad (1940) en Het huis in het donker (1945), twee allegorische studies over de
irrationaliteit van het kwaad en de strijd van Noorwegen tegen de Duitse
bezetter.
In
de jaren 1950 en 1960 schreef Vesaas de boeken die zijn definitieve
internationale doorbraak betekenden. Romans als Vuur (1961), De bruggen (1966)
en De boot in de avond (1968) werden enthousiast
onthaald, maar het zijn vooral De vogels (1957)
en Het ijskasteel (1963) die zijn
naam vestigden. Zijn werk werd vlot vertaald in belangrijke talen of verfilmd
(in 1968 maakte de Pool Witold LeszczyĆski bijvoorbeeld een mooie filmadaptatie
van De vogels). Vesaas’ naam
circuleerde jarenlang als mogelijke Nobelprijslaureaat en tot drie keer toe was
hij zelfs een kandidaat om de ultieme bekroning binnen te rijven. Voor Het ijskasteel won Vesaas in 1964 de
prestigieuze Literatuurprijs van de Noorse Raad: met het prijzengeld
instigeerde hij in datzelfde jaar een naar zichzelf genoemde prijs voor het
beste debuut in het Noors (deze belangrijke onderscheiding wordt nog steeds
uitgereikt).
Ook
in het Nederlands werd een aantal van Vesaas’ romans al vrij snel vertaald. Als
eerste was De zwarte paarden aan de
beurt. Claudine Bienfait vertaalde deze roman in 1937 voor uitgeverij Leopold.
Het jaar nadien vertaalde ze voor dezelfde uitgever Het grote spel. In 1979 vertaalde Gryt Anne Piebenga Het ijskasteel, in de ‘Skandinavische
reeks’ (sic) van de opgedoekte uitgeverij Agathon. In 1981 vertaalde Piebenga De vogels, eveneens voor Agathon en in
dezelfde serie. Volgens van Gelderen is deze vertaling ‘niet al te best’:
daarom liet hij de roman voor Lebowski opnieuw vertalen door Marin Maris. Voor
de volledigheid: in 2007 verscheen er ook een Friese vertaling van De vogels.
De vogels
Het verhaal van De vogels ontvouwt zich gedurende een zomer op het Noorse
platteland. Mattis is zevenendertig, maar heeft de mentale leeftijd van een
kind (zo is hij doodsbang voor bliksem, zegt wars van sociale conventies onomwonden
de waarheid en wanneer hij bij de kruidenier in het dorp gaat, krijgt hij snoep
aangeboden, alsof hij een jochie is). Sinds de dood van hun ouders, woont hij samen
met zijn drie jaar oudere zuster in de vervallen familieboerderij, midden in de
bossen aan de rand van een groot meer en in de buurt van een kleine
dorpsgemeenschap. Hege breit wollen vesten om in hun onderhoud te voorzien en
dringt er geregeld bij Mattis op aan om werk te zoeken bij de boeren in de
omgeving. Tegelijkertijd geeft ze hem geregeld zijn zin en praat ze hem naar de
mond om de huisvrede te bewaren. Mattis leeft echter geheel en al in zijn eigen
wereld: het ritme van de natuur bepaalt zijn leven (de vlucht van een houtsnip
boven hun huis zit voor hem vol heimelijke boodschappen, de kleur van een
vliegenzwam triggert zijn fantasie, de fluctuaties in de wind nemen hem mee op
eindeloze verbeeldingstochten, de manier waarop de bliksem inslaat op een boom
verlamt hem en twee espen aan de rand van hun blokhut doopt hij om tot
‘Mattis-en-Hegge’ waardoor hij ze ziet als heuse dubbelgangers van zijn zus en
hemzelf). Zijn verbeelding gaat met hem aan de haal, dromen dringen zomaar binnen
tot ín zijn realiteit, houden hem in de ban en bepalen zijn doen en laten.
Wanneer Mattis aan de slag kan bij een vriendelijke boer is het
weer hetzelfde liedje: zijn gedachten slaan op hol en raken in de knoop zodat hij
niet meer in staat is te werken. Hoewel hij zwaar in de fout gaat tijdens het
oogsten van een rapenveld, krijgt hij tot zijn ergernis toch een loon van de
boer, die medelijden met hem heeft. Mattis is zich erg bewust van wat zijn zus,
de boeren en de mensen in het dorp over hem denken — hij hoort alles, beweert
hijzelf, ook het gemompel en gefluister — maar desondanks heeft hij een soort
van modus vivendi gevonden en berust
hij in zijn lot. Tot op het moment dat hij op aanmoediging van Hege met een
veerdienst begint op het meer waar ze wonen (hoewel een dergelijke dienst
overbodig is in een streek met nauwelijks passanten). Zijn eerste klant is een zwervende
houthakker, Jørgen, die op zoek is naar werk en logement in de buurt. Mattis
biedt zijn woning aan als verblijfplaats, met de bedoeling er ook iets aan te
verdienen. Wanneer Hege een liefdesaffaire begint met de onverwachte bezoeker,
vreest Mattis zijn zuster te verliezen. Hij beseft plots wat zij al die jaren
voor hem heeft doorstaan en opgeofferd.
De ontoereikendheid van taal
De centrale thema’s in
Vesaas’ oeuvre zijn isolement, falende communicatie, de natuur, schuld en de
dood. In De vogels zijn al deze
hoofdbekommernissen tot één organisch geheel verweven, maar het meest prominente
thema is ongetwijfeld de taal of beter gezegd, de ontoereikendheid ervan, de
onmogelijkheid om bepaalde kwesties in taal over te brengen. In de beste
Scandinavische traditie zijn ook in De
vogels het grote aantal stiltes — immobiele luwtes in de verhaallijn,
verzakkingen in de taal — bijzonder betekenisvol en veelzeggend. Het ingehouden,
trefzeker maar net daardoor onheilspellend proza van Vesaas maakt die stiltes
nog oorverdovender. Veel tussen Mattis en Hege blijft dan ook onuitgesproken:
hij heeft het meer dan eens over ‘dat wat niet mag worden uitgesproken’. De
communicatiestoornis tussen Mattis en de rest van de wereld is zelfs zo groot
dat hij soelaas moet vinden in een geheime vogeltaal: hij krijgt mysterieuze
boodschappen via de pootjes en de snavel van een in het zand trippelende
houtsnip. Hij antwoordt door twijgjes en sprietjes in een bepaalde positie te
leggen. Die boodschappen betekenen voor hem ‘oneindige vriendschap’. Mattis wil
— zo geeft hij toe — deze vogeltaal eigenlijk altijd gebruiken want dan zou
Hege misschien begrijpen ‘wat voor haar nu verborgen bleef.’
Sommige specifieke woorden
fungeren voor Mattis als een soort toegangspoorten tot zijn binnenwereld of
zijn ronduit taboe. In het begin van de roman zegt hij over Hege bijvoorbeeld
dat ze net als een bliksem is, een natuurfenomeen waarvoor hij als de dood is
(hij verstopt zich steeds in de buitenplee wanneer het bliksemt). Mattis
huivert bij het uitspreken van het woord, maar eenmaal hij gecontroleerd heeft
of de hemel wel degelijk helder is, verklaart hij te doelen op de snelheid
waarmee Hege haar breinaalden gebruikt. Of het woord ‘onderhouden’, dat klinkt
‘bitter als espenschors’, maar het staat wel voor wat Hege al veertig jaar lang
voor hem doet en ook dat beseft Mattis. Een ander ‘gevaarlijk woord’ is
‘vlijmscherp’: het is voor Mattis een voorteken van onafwendbaar kwaad en hij
kan het niet horen. Of ‘denken’, wat misschien wel het meest onuitspreekbare
woord van allemaal is: het staat voor wat tussen broer en zus nooit zal worden
uitgesproken. Beiden weten hoe ze over elkaar denken, verteerd door
schuldgevoelens, maar hun tongen roeren zich niet.
De vogels bestaat uit zevenenveertig korte hoofdstukken, opgesplitst
in drie grote delen. Er zijn behoorlijk wat dialogen en veel witruimtes, de
zinnen zijn gebald en de taal ziet er verraderlijk eenvoudig uit. Een sprookje
voor volwassenen, zo lijkt het wel, waar iedere geoefende lezer snel doorheen kan
vliegen. Maar niets is minder waar. Vesaas’ stijl heeft een enorme densiteit,
die nog wordt aangedikt door een strak web van kruisverwijzingen, krachtige
symboliek en kleine ellipsen in het verhaal. Het is hoe dan ook een dichtheid
die de lezer als vanzelf aanzet tot slow
reading. Vesaas’ veelvuldig (en meesterlijk) gebruik van de vrije indirecte
rede is hierbij ook essentieel: met deze stijlfiguur creëert hij een zinderende
mengeling tussen een eerste- en derdepersoonsverhaal. De vogels is volledig geschreven vanuit het perspectief van Mattis,
maar heeft geen ik-verteller. Een alwetende derdepersoonsverteller heeft het
roer van kaft tot kaft in handen. Door het vindingrijk gebruik van de vrije
indirecte rede heeft de lezer toch een rechtstreeks inzicht in de gedachten van
het personage waar het in deze roman om draait: Mattis.
Leidsman, wichelaar,
poeta vates
Slome Mattis, zo noemen de dorpsbewoners Heges
‘stumper van een broer’. Hij is wat mij betreft een van de meest innemende ‘eenvoudige
zielen’ uit de wereldliteratuur. Onnozele halzen als Candide, Perceval, vorst
Mysjkin en Peter Schlemiel maken deel uit van deze fools’ parade, maar Mattis doet in de eerste plaats denken aan
Lennie uit Of mice and men. Ook Benjy
uit The sound and the fury komt voor
de geest en dichter bij huis Ronny uit Peter Terrins Monte Carlo. Mattis heeft het hart op de tong, zegt wat hij denkt,
zonder rekening te houden met eventuele gevoeligheden van zijn gesprekspartner
(bijvoorbeeld over Heges grijze haren). Zijn vermogen tot kinderlijke
verwondering is ongeschonden, zijn kijk op vrouwelijke schoonheid argeloos, de
wijze waarop hij tijdens zijn arbeid wegdroomt het ideaal van iedere
rechtgeaarde vrijbuiter. Iedere confrontatie met de complexe wereld van
volwassenen of elke wijziging in zijn dagelijks schema maakt hem overstuur. De
komst van Jørgen zet Mattis’ wereld helemaal op z’n kop (het thema van de
indringer, de vreemde kracht die alles omvergooit en herschikt deed mij denken
aan Pasolini’s Theorema, 1968). Wanneer Jørgen Mattis
bijvoorbeeld wil leren houthakken mislukt dat compleet. Ook de gesprekken
tussen de twee verlopen met horten en stoten.
Mattis is echter niet zo maar weg
te zetten als de dorpsidioot. Wanneer hij aan de hand van allerlei signalen,
aanwijzingen en symbolen — hem aangereikt door de natuur — tot het inzicht komt
dat hij de oorzaak is van het verdriet van zijn zus, ontketent er zich in hem
een enorme innerlijke kracht. Hij heeft een meer dan gepriviligieerde relatie
met de natuur en ziet dingen die ‘normale’ mensen niet zien. Op die manier
voorvoelt hij ook zijn eigen noodlottig einde, een schrijnende apotheose waar
Vesaas in de laatste bladzijden op een ronduit adembenemende manier naar toe
werkt. Mattis is met andere woorden de leidsman van de lezer in een
ondoordringbaar bos van geheime tekens, waarvan alleen híj de ware betekenis kan
ontcijferen. In die zin is hij niet meer of minder dan een augur, een wichelaar die de wil van de goden kan afleiden uit de
vlucht van vogels; een poeta vates,
een dichter-ziener, een Tiresias van het Hoge Noorden.
De algemene teneur van De vogels doet wel eens denken aan de vroege
films van Ingmar Bergman, een regisseur die Vesaas bewonderde en voor wie hij
regelmatig een lans brak. In de omgekeerde richting laat de majesteitelijke gratie
van deze vertelling ons dromen over wat een Bergman met dit materiaal had
kunnen doen. Vesaas lijkt te zeggen dat de mens zonder de buitengewone
sensibiliteit van Mattis niet kan overleven of dat de kunstenaar zonder zijn
bijzondere blik niet kan scheppen. Wie het niet in zich heeft om zijn geest
open te stellen voor de wonderen van de ons omringende wereld, zal het
uitzonderlijke dat erin verborgen ligt nooit herkennen, laat staan beleven. Een
diepmenselijk boek dat volkomen ontreddert, maar ook sterk ontroert en veredelt.
Tarjei Vesaas:
De vogels, Lebowski, Amsterdam 2018,
240 p. ISBN 9789048844821. Vertaling
van Fuglane door Marin Mars.
Distributie Overamstel Uitgevers
© 2024 | MappaLibri