IJsbrood

De nieuwe novelle van de Nederlandse auteur Owen Donkers is een boek dat men op een treinrit uitleest. En dat bedoel ik niet als kritiek. Het is eerder een kunst precies in beknoptheid grote woorden te spreken. Dit is een suggestief verhaal zoals er weinige geschreven worden.
 
IJsbrood
wordt verteld door de jongste zoon uit een gebroken huwelijk. ‘Mijn moeder verdween op een maandag,’ zo begint het boek, ‘twee dagen nadat ik wakker was geworden doordat ze gillend door onze straat rende.’ Door de pagina’s heen probeert de onervaren protagonist te reconstrueren wat er precies gebeurd is. Echt ver schopt hij het niet: terwijl zijn zus dweept met het woord ‘echtscheiding,’ zwijgt zijn vader in alle talen. Vrienden vertellen hem over twee tandenborstels en dubbel zakgeld, waardoor hij langzaamaan leert wat de realiteit van dat grote woord, die echtscheiding, precies inhoudt:
  <br /> ‘Als je ’s morgens zin had om je blauwe trui aan te trekken, of je joggingbroek had je pech, want die lagen gegarandeerd in een ander huis.’  
 
Maar is dat hier wel het geval? En hoe kan hij er zeker van zijn als zijn ouders hem in zijn vermoedens niet eerst bevestigen? Dit is een verhaal over onzekerheid, over een moeder die ’s nachts door de straten rent en twee dagen later verdwenen is — over zien, maar niet begrijpen.
 
Wat Donkers’ novelle onderscheidt van een bibliotheek aan gelijkaardige boeken, is zijn kijk op de fictieve wereld en de doordachte manier waarop de implicaties van dat vertelperspectief uitgewerkt worden. IJsbrood wordt gefocaliseerd door kinderogen, wat concreet betekent dat de lezer enkel weet wat de jonge ik-verteller weet. Donkers lijkt perfect te begrijpen hoe een kind de wereld ziet. Zo is voor de protagonist bijvoorbeeld de verdwijning van zijn moeder geen emotioneel gebrek. Als moeder er niet is, is er geen lasagne op zondag. Kinderen zijn nu eenmaal pragmatici.  
 
De auteur voert de logica van zijn gekozen invalshoek ook consequent door in al die dingen die de letterlijke inhoud van het verhaal overstijgen. Dat de supermarkt de Centra heette ‘voor ik kon fietsen,’ zoals de hoofdfiguur opmerkt, bewijst dat de tijd wordt ingedeeld zoals een kind dat zou doen. Zelfs in zijn taal heeft Donkers aandacht voor het triviale dat kinderen zo weet te fascineren, en voor de herhalingen en simpele zinsbouw die hun gedachtegang typeert. In die zin, en in al het voorgaande, herinnert IJsbrood een beetje aan die wondermooie dagboeken van Adrian Mole. Donkers is misschien minder komisch dan Sue Townsend en heeft zeker voor een ander doelpubliek geschreven. Maar het verhaal is even doordacht opgebouwd en verdient naar mijn mening een gelijkaardige plaats in de Nederlandstalige literatuur.
 
Dat IJsbrood geen kinderboek is, wordt duidelijk in de climax waarmee de laatste zin afbreekt. Ik laat het aan de lezer om de subtiliteiten en de poëzie in dat laatste, bijna filmische beeld zelf te ontdekken. Wat ik wel kan zeggen, is dat Owen Donkers in een simpele en klare taal een goede novelle geschreven heeft, die erin slaagt een nieuwe blik op de werkelijkheid te bewerkstelligen.
 
Owen Donkers: IJsbrood, Thomas Rap, Amsterdam 2013, 108 p. ISBN 9789400403963. Distributie Standaard Uitgeverij

Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf 

© 2024 | MappaLibri