Lied van liefde en dood
Begin dit jaar lanceerde uitgeverij
Cossee een heruitgave van Hoe heette de
hoedenmaker van Loekie Zvonik (1935-2000), een knappe en aangrijpende roman
met enige cultstatus die voor het eerst verscheen in 1975. Hoewel het boek in
die tijd erg postief onthaald werd, een jaar later zelfs de gegeerde
debuutprijs van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen (VBVB)
in de wacht sleepte en ondanks enkele herdrukken (de laatste in 1994), raakte Hoe heette de hoedenmaker? in de
vergetelheid. Dat deze in de Vlaamse letteren unieke sleutelroman nu een tweede
leven kreeg, is te danken aan het enthousiasme en de inspanningen van literair
criticus Wout Vlaeminck (1989), die niet alleen het werk van jonge debutanten
met veel belangstelling volgt, maar het ook opneemt voor sinds decennia
vergeten auteurs.
Loekie Zvonik was het pseudoniem
van Hermine Louise Marie Zvonicek. Ze werd geboren in Gent, haar moeder was een
Limburgse van Vlaams-Waalse afkomst, haar vader had Tsjechische roots. In de
jaren 1950 studeerde Zvonik Germaanse filologie aan de Gentse universiteit.
Daar beleefde ze een kortstondige maar intense liefdesaffaire met Dirk De
Witte, een zwartgallige maar intrigerende
studiegenoot die geobsedeerd was door zelfmoord en later een bescheiden
carrière uitbouwde als auteur. Na hun studies verloren de twee elkaar uit het
oog. Tot wanneer het toeval hen twaalf jaar later terug samenbracht op een
congres in Wenen. Met de jaren was hun vroegere verliefdheid weggedeemsterd
door een volwassen leven met nieuwe geliefdes, maar De Witte bombardeerde
Zvonik desalniettemin tot zijn muze. Verscheurd tussen zijn geldingsdrang,
afgeknotte ambities en ontketend doodsverlangen kwam hij in een fatale,
neerwaartse spiraal terecht. In december 1970 sloeg De Witte de hand aan
zichzelf, op dezelfde manier als een van zijn idolen Stig Dagerman.
In het autobiografische Hoe heette de hoedenmaker? reconstrueert
Zvonik (als het personage Hermine) haar tot mislukken gedoemde relatie met de
monomane De Witte, die hier optreedt onder de naam Didier. De roman is een
neerslag van Hermines calvarietocht, van de prille zorgeloze dagen aan de
universiteit tot aan de onhoudbare aanloop naar Didiers zelfdoding. Op een pad
dat Hermine nooit eerder diende in te slaan, gaat ze op zoek naar antwoorden. Voor
Wout Vlaeminck is Hoe heette de
hoedenmaker? nog steeds een indringend en noodzakelijk boek:
‘De combinatie van Zvoniks literair vernuft en haar
meeslepende, elegante schrijfstijl maken van haar roman een verrassend modern
boek. Het stemt tot herlezen. Literatuur mag naar de keel grijpen en niet meer
loslaten. Daar zijn veel auteurs tegenwoordig helaas niet meer op uit.’
Vlaeminck leerde Hoe heette de hoedenmaker? kennen in
zijn studententijd, via een vriend die later zelfmoord pleegde:
‘Net als Didier in De
hoedenmaker had hij zijn leven uit literatuur opgetrokken. In onze gesprekken
hadden we het vaak over onze favoriete schrijvers en nieuwe literaire
ontdekkingen. We trokken er geregeld samen op uit om in tweedehands
boekenwinkels te grasduinen. Enkele maanden na het overlijden van mijn vriend
kreeg ik zijn exemplaar van Hoe heette de
hoedenmaker? in handen. Hij had het boek gekocht tijdens een van onze
literaire uitstapjes, maar zelf had ik de roman nog niet gelezen. De vreemde
titel en de exotisch klinkende naam van de schrijfster trokken me meteen aan.
Bovendien herkende ik heel wat van wat mijn vriend en mij overkomen was in
Zvoniks verhaal, en ook de beschrijvingen van het Gentse studentenleven waren
bijzonder herkenbaar.’
De roman en het verhaal van Zvonik en Dirk De Witte zouden
Vlaeminck niet gauw meer loslaten. De figuur van Dirk De Witte intrigeerde
Vlaeminck zodanig dat hij in 2011 begon aan een De Witte-biografie:
‘Ik heb me een drietal jaar met het schrijven van die
biografie beziggehouden: primaire en secundaire literatuur lezen, vrienden en
familie interviewen, recensies verzamelen, archieven uitpluizen, alles ordenen
en dan maar schrijven. Maar toen ben ik me meer en meer op het werk van Zvonik
gaan focussen, en werd ik gevraagd om voor het online magazine Indruk recent verschenen proza te
recenseren. Die biografie is steeds verder naar de achtergrond geschoven, tot
het uiteindelijk letterlijk in de prullenbak verdween. Wie weet onderneem ik
ooit een tweede poging.’
Voor de huidige heruitgave was Hoe heette de hoedenmaker? lange tijd enkel nog antiquarisch te
krijgen. Een laatste herdruk was er in 1994, maar nadien was het heel stil rond
Zvonik. Vlaeminck bracht veel tijd door in universiteitsbibliotheken en
archieven op zoek naar alles wat hij rond Loekie Zvonik en Dirk De Witte kon
vinden. Hij wilde meer doen dan enkel vrienden en sympathisanten adviseren om
het boek te lezen en schoot in actie: ‘Pas toen ik voor het online literair
platform Indruk begon te schrijven,
had ik ineens een grotere ‘afzetmarkt’ voor het boek.’
Voor Indruk schreef Vlaeminck een uitgebreid essay
over Zvonik en stuurde zijn tekst samen met een begeleidende mail naar enkele
uitgevers:
‘Van enkele kreeg ik nooit
antwoord, anderen zagen niet meteen de noodzaak om de roman opnieuw uit te
geven. Polis bijvoorbeeld wil zich vooral op de klassiekers richten, wat gek genoeg
niet evident is: zelfs díe boeken nog aan de man brengen is vaak een hele
uitdaging. Ook de redactie van De Bezige Bij toonde enige interesse nadat ik
hen het essay had opgestuurd, maar dat kreeg geen vervolg. De Vlaamse
uitgeverij Vrijdag was wellicht ook mogelijk geweest, die hebben ook een
boontje voor eigenzinnig werk. Hoewel Zvonik ook in Nederland enige bekendheid
verwierf, werd haar werk vooral in Vlaanderen gelezen en gevierd.’
Het taalgebruik in De hoedenmaker doet hier en daar
inderdaad erg Vlaams aan, soms zelfs verouderd. Zo komt er een aantal keer een
voorwaardelijk gebruik van ‘moest’ voor, alsook ‘weeral’ in plaats van ‘alweer’
(taalgebruik waarvan Germanisten-alumni van de universiteit Gent koude
rillingen krijgen). Vlaeminck vindt die Vlaamse uitdrukkingen niet storend,
integendeel:
‘Of dat een bewuste keuze is
geweest, weet ik niet. Misschien eerder een slordigheid van de toenmalige
redactie. Maar ik vind het wel mooi. Het maakt voor mij van De hoedenmaker een Vlaamse
oerklassieker. De taal is sappig, de beschrijvingen van Gent erg herkenbaar. De hoedenmaker was trouwens een geliefd
boek in tolkenscholen: ijverige studenten vertaalden het boek in het Duits,
Frans en Engels als eindverhandeling. Momenteel wordt er in opdracht aan een
Duitse vertaling van het boek gewerkt. Het boek wordt nu voor het eerst ook in
het buitenland op de markt gebracht, wat ik geweldig vind.’
Uiteindelijk hapte de
Amsterdamse uitgeverij Cossee toe om het boek opnieuw uit te brengen. Met
graagte, vol vertrouwen en zonder aarzelen, aangezien de uitgeverij niet aan
zijn proefstuk toe was. Cossee publiceerde immers eerder al werk van vergeten,
eigenzinnige schrijfsters zoals Ida Simons, Dola de Jong en Josepha Mendels.
Loekie Zvonik past zeker in dit rijtje en de expertise was in huis. De
beslissing was snel genomen en begin januari van dit jaar lag het boek al in de
winkelrekken. Vlaemincks essay werd vreemd genoeg niet opgenomen in de herdruk.
Het essay is enkel te downloaden op de website van de uitgeverij en werd apart
gedrukt als gratis mee te nemen brochure in de boekhandel.
Wél opgenomen is een uitvoerig nawoord
van bijna dertig pagina’s geschreven door niemand minder dan Jeroen Brouwers. Dat
was anders dan afgesproken: de bedoeling was immers dat Brouwers een voorwoord
zou schrijven en dat Vlaemincks essay als nawoord zou komen. Het draaide anders
uit, maar Vlaeminck had geen zin in ego-spelletjes en legde zich neer bij
Brouwers’ eis dat enkel zijn tekst in de heruitgave zou worden opgenomen.
Vlaeminck had nochtans al zijn tekst klaar, paste die zelfs nog aan om
overlappingen met Brouwers’ nawoord weg te werken, maar het was finaal de
Nederlandse schrijver die aan het langste eind trok. ‘Brouwers meent het
alleenrecht op het werk van Zvonik en De Witte te hebben’, aldus Vlaeminck.
Dat Brouwers
een oeuvre opeist, komt niet volledig uit het luchtledige. Brouwers had wel
degelijk een geprivilegieerde band met Hoe
heette de hoedenmaker?, met Zvonik én met De Witte. Als redacteur bij de
Brusselse uitgeverij Manteau — waar de boeken van De Witte uitkwamen — was hij
een van de eerste lezers van De hoedenmaker.
Brouwers’ secretaresse was toentertijd Anneke Hoegaerts, de echtgenote van De
Witte (Anna in de roman) en Zvonik en haar man ontmoette hij ook diverse keren.
In Brouwers’ bekende zelfmoordboek De
laatste deur staat een vrij lang hoofdstuk over De Witte (die had zelf overigens
eveneens plannen voor een dergelijk boek). Tot slot stond er tussen Brouwers en
De Witte enige tijd een vermeende plagiaatkwestie.
Hoe het zij, Brouwers’ nawoord
in de heruitgave is instructief en revelerend, maar tegelijk erg persoonlijk. Brouwers
speelt meer dan eens de man. Zo zegt hij in zijn nawoord dat tijdens zijn
eerste lezing het personage Didier hem in toenemende mate begon te irriteren.
‘De mythe van Didier/ Dirk De Witte bestond uit zijn geloof dat hij
gepredestineerd was om in alle facetten van zijn bestaan te mislukken, maar dat
hij in geen geval zou mislukken in zijn zelfmoord.’, klinkt het. Verder noemt
Brouwers De Witte een ‘geobsedeerde drammer, daarnaast een poseur die met zijn
eigen voorgenomen, zelfs ophanden zijnde zelfmoord, koketteerde.’
Bij Vlaeminck roept Brouwers’ nawoord — ondanks de
kwaliteiten — een dubbel gevoel op:
‘Het is een boeiende en sterk geschreven tekst, maar ook
zelfingenomen. Zo suggereert Brouwers dat Zvonik het idee kreeg haar
herinneringen aan Dirk De Witte neer te schrijven na een gesprek tussen de twee
over die laatste. Brouwers eist de geestelijke nalatenschap van figuren als
Zvonik en De Witte op omdat hij vindt daar als enige recht op te hebben. Dat
merk je ook aan de manier waarop hij over De Witte schrijft. Brouwers laat geen
kans liggen om het schrijverschap van De Witte neer te sabelen, meer nog: het
zou enkel aan Brouwers te danken zijn dat De Witte nog niet helemaal vergeten
is.’
Voor
Vlaeminck is De Witte een beter auteur dan Brouwers in zijn nawoord wil doen
geloven:
‘De Witte had een opvallend goed
inlevingsvermogen voor ouderdom en dood, zeker voor iemand van zijn leeftijd.
Het weinige werk dat De Witte heeft nagelaten is naar mijn gevoel van een veel
betere kwaliteit dan het meeste van Brouwers’ oeuvre, waar vaak geen leven in
zit en waar de barokke schrijfstijl dodelijk vermoeit.’
De irritatie die het personage
Didier bij Brouwers oproept kan Vlaeminck moeilijk begrijpen:
‘Je kan De hoedenmaker
op vele manier lezen — vanuit de belevingswereld van Didier die geen kant meer
op kan en vanuit de belevingswereld van Hermine, die vasthoudt aan het kleine
geluk en kiest om het leven ten volle te ondergaan — en je kan Didier op vele
manieren benaderen. Hij is hopeloos mythomaan, egocentrisch, apathisch, hij
toont geen interesse in het denken en de gevoelens van anderen. Maar dat alles
vloeit voort uit de psychoses waaraan hij lijdt. Tegenwoordig zou De Witte
wellicht de diagnose schizofrenie of bipolariteit opgeplakt krijgen, en zou hij
kunnen terugvallen op psychologische bijstand. Vanuit die benadering kan je als
lezer meer begrip opbrengen voor een figuur als Didier.’
Helaas is er geen kans dat werk
van De Witte opnieuw wordt uitgebracht: hij liet testamentair vastleggen dat na
zijn dood geen van zijn boeken ooit nog herdrukt mocht worden. Vlaeminck: ‘Het
was De Wittes uitdrukkelijke wens met boeken en al vergeten te worden.’
In Hoe heette de hoedenmaker verweeft
Zvonik een groot aantal literaire citaten en verwijzingen tot een organisch
geheel, een liefdesverhaal dat er eigenlijk geen is. Citaten uit of
verwijzingen naar het werk van een aantal auteurs — die Hermine en Didier
leerden kennen tijdens de begeesterende colleges van hun favoriete professor
Herman — komen geregeld terug en fungeren als een soort motieven. Zelfmoord en
de dood zijn nooit ver weg. De citaten komen stuk voor stuk uit boeken die
Didier bewondert of verwijzen naar auteurs die in verband staan met suïcide en
de dood. Het zijn boeken of auteurs waaraan Didier zich als een morbide
romanticus spiegelt.
Zo vergelijkt Didier Hermine met
de Hermine uit Hesses De steppenwolf (1927),
een roman waar zelfdoding en flirten met de dood centraal staan. Er zijn
allusies op de beroemde dubbelzelfmoord van Henriette Vogel en Heinrich von
Kleist, en Didier noemt Hermine zijn ‘zusje’ met wie hij incest pleegt, zoals in
enkele gedichten van de vermeende zelfmoordenaar Georg Trakl (de Oostenrijkse
schrijver insinueerde in zijn poëzie meer dan eens een incestueuze relatie met
zijn zuster, de pianiste Grete; Zvonik haalt incest ook aan via Luchino
Visconti’s film Vaghe stelle dell’Orsa
uit 1965). Didier citeert voortdurend en tot vervelens toe uit Cesare Paveses
beroemde zelfmoorddagboek Leven als
ambacht (1952), dat hij leest in een Duitse vertaling en volkrabbelt met
commentaren.
Te pas en te onpas duikt
er in Zvoniks roman een citaat op. Heel vaak is dat geslaagd, maar soms geeft
het De hoedenmaker de allure van een
hyper-literaire constructie. Brouwers schrijft over het veelvoud aan literaire
verwijzingen, citaten en anekdotes in zijn nawoord: ‘Enige onderlegdheid in de
Duitstalige letteren strekt tot aanbeveling’. Vlaeminck nuanceert:
‘Zvonik blaast
constanten als ‘liefde’ en ‘dood’ nieuw leven in door ze letterlijk tegenover
de literatuurgeschiedenis te plaatsen. Dat doet ze om de door literatuur
geobsedeerde Didier gestalte te geven. Je kan het boek gerust lezen zonder enige
kennis van het werk van Hesse en Pavese. De vele citaten en verwijzingen
ondersteunen het verhaal, maar je hoeft echt geen studie literatuurgeschiedenis
achter de rug te hebben om er wat van te begrijpen. Wie wél bekend is met het
werk van de door Zvonik genoemde auteurs, heeft natuurlijk een rijkere
leeservaring: via allerhande associaties knoopt de schrijfster ogenschijnlijk
banale details tot een nauwsluitend geheel waarbij je versteld staat van
Zvoniks kunde. Zo kan Hoe heette de
hoedenmaker? een mooie springplank vormen naar een nog bredere leescultuur.
Wie nog nooit wat van Kafka of Pavese gelezen heeft, wil na het lezen van
Zvoniks debuut meteen op zoek naar een exemplaar van Het slot of Leven als ambacht.’
Zvoniks stijl
is associatief, draait rond enkele krachtige metaforen en roept een veelheid
aan beelden op. Aan de hand van enkele subtiel terugkerende motieven (zoals talloze
referenties naar het getal 27 of de witte Ford Anglia waarin Didier zelfmoord
pleegt) verleent Zvonik schijnbaar moeiteloos een grote coherentie en
authenticiteit aan haar verhaal. Enerzijds schrijft Zvonik helder, ingetogen en
met een zekere gereserveerdheid, anderzijds legt ze enkele minder voor de hand
liggende kwesties letterlijk aan de lezer uit. Zo doet Zvonik helemaal uit de
doeken wat de voor- en bijnamen van Hermine allemaal betekenen: in haar
studententijd heet Hermine gewoon Hermine, later wordt dat ‘Louise’, haar vader
wilde haar Slavka noemen, in Wenen wordt haar ‘Diebin’, of dievegge, nageroepen
door een bestolen winkelier. Hermine vindt haar eigen naam maar niets, ze had
zowel ‘Kweepeer’ kunnen heten, grapt ze, naar de kweeperenjam die ze steeds van
haar tantes kreeg. Dit grapje wordt dan (overbodig en uitvoerig) uitgelegd: in
het Frans is kweepeer ‘coing’, wat etymologisch afkomstig is van ‘coïtus’. De
ideale voorzet tot een freudiaanse analyse, zeg maar.
‘Niets blijft onuitgelegd in
Hoedenmaker’, zegt Brouwers hierover in zijn nawoord. Vlaeminck vindt een
dergelijke op zichzelf gerichte literaire hermeneutiek juist een pluspunt van De hoedenmaker:
‘Wie zijn leven optrekt uit literatuur, kan haast niet
anders dan via allerhande associaties betekenis in het leven vinden. Literatuur
is een heilige mystiek met eigen symbolen. Wanneer je je leven uit literatuur
opbouwt, kom je vaak niet enkel tot de eigen kern, maar ook tot de kern van de
ander.’
De
literaire verwijzingen hebben voor Vlaeminck een gelijkaardige functie en
werken volgens hem versterkend:
‘Hoewel Didier geen
interesse lijkt te hebben in de gevoels -en denkwereld van Hermine, blijft
Hermine toch op zoek gaan naar de mens Didier achter de figuren waaraan hij
zichzelf wil meten: Pavese, Rilke, Kafka, Dagerman… Dat doet ze door verbanden
te leggen en het lijden van een individu, van wie ze niet steeds weet of hij
haar vertrouwen en vriendschap verdient, in een groter kader te plaatsen. In
die zin kan literatuur troost en betekenis bieden, en troost biedt kans op
leven.’
Hoe heette de hoedenmaker? is een autobiografische
sleutelroman: de grens tussen fictie en documentaire werkelijkheid is flinterdun.
Zvonik zei ooit zelf: ‘Louter fictie schrijven kan ik niet.’ Brouwers onderschrijft
dit en stelt in zijn nawoord dat er in De
hoedenmaker geen fictie voorkomt. De roman is historisch exact, maar heeft
hij een even grote literaire als documentaire waarde? Vlaeminck:
‘Zvonik zei hierover
dat hoewel De hoedenmaker op echt
gebeurde feiten berust, ze omwille van de structuur van het verhaal enkele
aanpassingen heeft aangebracht. Het blijft een geromantiseerd verhaal.
Bovendien was ze ervan overtuigd dat je iemand nooit helemaal kan doorgronden:
zelfs wanneer je jaren aan iemand gebonden bent, kan je die persoon nooit
werkelijk helemaal kennen. Ook moet je enig voorbehoud maken op hoe De Witte
zelf alles wat in het boek beschreven staat, heeft ervaren. Daar heb je,
ondanks zijn nagelaten dagboekfragmenten en de teruggevonden notities die hier en
daar in De hoedenmaker opduiken, het
raden naar. Wat zijn ervaringen aangaat is het boek volledig fictief, een roman.’
Ondanks het sombere thema
is er veel ruimte voor speelsheid en fantasie in Hoe heette de hoedenmaker? Op het einde van het tweede hoofdstuk
schrijft Hermine dat het moeilijk is ‘afscheid te nemen van iets dat had kunnen
worden.’ Didier en zij beginnen vanaf
dan ‘in het hart van andere mensen te leven, hij in dat van X en ik in dat van
Y.’ Aan deze niet verder uitgewerkte studiegenoten X en Y heeft Zvonik haar
roman opgedragen, net als aan ‘de wondere Hannes,’ een soort saltimbanco, een losbollige pierewaaier
die hier en daar cameo-gewijs opduikt in de roman (een beetje zoals ‘the man in
macintosh’ in Joyce’s Ulysses). In een sprekende scène tikt de wondere Hannes
al dartelend en zingend de hoed van het hoofd van een voorbijganger. Wie zijn
deze mysterieuze figuren voor Vlaeminck, wie zijn X, Y en de wondere Hannes?
‘In zijn
nawoord schrijft Brouwers dat het personage ‘de wondere Hannes’ symbool staat
voor een bepaalde levenshouding, een filosofie: het woord gehannes laat zich
ook definiëren als ‘gedoe’, ‘gepruts’, ‘geslungel’, ‘gesol’. En dat is wat de
wondere Hannes in De hoedenmaker ook
doet: klungelen, knoeien, sollen met zichzelf en met anderen. Maar het knoeien
kan natuurlijk ook slaan op het zoekende karakter van zowel Hermine (Zvonik)
als Didier (De Witte). Een vroegere kennis van Zvonik vertelde me echter dat de
wondere Hannes gemodelleerd werd naar Zvoniks echtgenoot, Rudy Strybol, die ze
tijdens haar universiteitsjaren in Gent had leren kennen. Het blijft speculatie
natuurlijk. De schrijfster is er niet meer en De hoedenmaker is zo’n gelaagd boek, dat er verschillende
interpretatiemogelijkheden zijn.’
Met wat historisch speurwerk kom je iets verder, maar ook
in het boek zelf zitten natuurlijk heel wat aanwijzingen, het is niet voor
niets een sleutelroman:
‘Als je De hoedenmaker en De Witte’s leven naast
elkaar legt, kan je wel concluderen dat het personage X in het boek (met wie
Didier huwt), eigenlijk Anneke Hoegaerts, De Wittes echtgenote, was. De Witte
leerde Hoegaerts kennen kort nadat zijn beide ouders overleden waren. Nog
tijdens zijn studentenjaren huwden ze. In Zvoniks roman krijgt Anna pas aan het
eind van het boek een naam, wat niet toevallig is. Naar Y blijft het hoe dan
ook gissen; vast staat dat ze met dit personage niet haar eigen echtgenoot (en
dus Hermines echtgenoot) voor ogen had. Voor mij persoonlijk symboliseren de
wondere Hannes, X en Y diegenen die als bij toeval je leven komen binnengewaaid
om even snel opnieuw te verdwijnen. Misschien laten ze iets achter, een
noodzakelijk inzicht of een kostbare herinnering, maar verder blijven ze
ongrijpbaar, zoals tijd die onder bruggen stroomt om nooit nog terug te keren.’
Zvonik
publiceerde na Hoe heette de
hoedenmaker?, haar debuut uit 1975, nog slechts twee romans. In 1979 verscheen
bij de Standaard Uitgeverij Duizend jaar
Thomas, dat met de Yangprijs en de Mathias Kempprijs werd bekroond, en in
1983 gaf Manteau De eerbied en de angst
van Uri en Ima Bosch uit. Beide boeken konden rekenen op bijval, maar het
succes van Hoe heette de hoedenmaker?
zou Zvonik nooit meer evenaren. Verspreid over diverse tijdschriften verschenen
nog zeven verhalen en één gedicht, ‘Het zout van de aarde’, gepubliceerd in Roepen om de dag (1983), een uitgave van
Amnesty International. Na 1984 trekt Zvonik zich definitief terug uit het
literaire leven. Zijn er voornemens om nog ander werk van Zvonik opnieuw op de
markt te brengen? Vlaeminck:
‘Of Cossee plannen
heeft ander werk van Zvonik opnieuw uit te geven, weet ik niet. In elk geval is
iedereen bij de uitgeverij erg enthousiast over het boek. De roman doet het
goed in de pers en kent goede verkoopcijfers. Volgens mij komt het dus wel goed
met Zvoniks twee latere boeken, althans dat hoop ik. Naast drie romans schreef
Zvonik ook nog enkele kortverhalen, waarvan er slechts enkele in boekvorm zijn
verschenen. Het zou mooi zijn als ook die teksten opnieuw gepubliceerd werden,
als verhalenbundel bijvoorbeeld.’
De mooie reacties op de herdruk van Hoe heette de hoedenmaker? moedigen Vlaeminck alvast aan om nog
meer vergeten auteurs een nieuw lezerspubliek te bezorgen:
‘Bij uitgeverij Vrijdag verschijnt in het voorjaar of de
zomer van 2019 een herdruk van een andere vergeten schrijver. Ik zond hen een
exemplaar van het boek op, en ten huize Vrijdag reageerden ze erg enthousiast
op de roman. Als alles goed gaat, verschijnt er deze keer wel een nawoord van
mijn hand in de herdruk. Verder kan en mag ik er momenteel nog niets over
prijsgeven. Andere auteurs die volgens mij ook een herdruk verdienen zijn,
zonder aarzelen, Rita Demeester, Patricia de Martelaere en Wim Neetens.’
Loekie Zvonik: Hoe
heette de hoedenmaker?, Cossee, Amsterdam 2018, 221 p. ISBN 9789059367548.
Distributie Pelckmans Uitgevers
© 2024 | MappaLibri