Op 17 april 2018 ontving Leonard Nolens een
eredoctoraat van de Universiteit Gent. Tegelijk met deze academische erkenning
voor zijn oeuvre verscheen ook Nolens
handboek. Dit handboek is volgens redacteurs Carl De Strycker en Yves
T’Sjoen bedoeld als naslagwerk over de poëzie en het dagboekproza van Nolens.
Het bevat afzonderlijke lemma’s over de tweeëntwintig dichtbundels, de
bloemlezing van liefdesgedichten en over het dagboek. Daarnaast is er ook een
(heel beknopte) biografie, en drie thematische lemma’s: een over de
veranderingen die Nolens heeft aangebracht in zijn oudere werk wanneer dat werd
opgenomen in verzamelbundels, een over het gebruik van voornaamwoorden bij Nolens
en tot slot een lemma over de vertaling van Nolens’ gedichten in het Afrikaans.
De grote meerwaarde van dit naslagwerk is de
veelstemmigheid: elk lemma is door een andere auteur – voornamelijk academici
en essayisten – geschreven. In elk lemma komen een aantal vaste aspecten aan
bod, zoals receptie, het belang van de bundel binnen het literaire veld,
compositie en thematiek, maar elke auteur geeft hier een eigen invulling en
interpretatie aan. In het voorwoord geven de redacteurs aan dat ze gekozen
hebben voor een chronologische opbouw omdat dit de lezer de mogelijkheid biedt
‘om eventuele stilistische, poëticale en inhoudelijke verschuivingen in het
oeuvre van Nolens vast te stellen’.
Zelf de grote lijnen
distilleren uit een 140-tal pagina’s over tweeëntwintig dichtbundels lijkt me
wel een nogal ambitieuze opdracht voor de lezer. Vooral aangezien dit boek, zo
blijkt uit het voorwoord, bedoeld is voor ‘een belangstellend publiek van
niet-specialisten’. Een inkijk op die grote lijnen is precies datgene wat in
dit boek ontbreekt. Het mist lemma’s die een breder, samenvattend,
structurerend kader bieden door te focussen op vragen als: Welke globale
evoluties maakt het werk van Nolens doorheen de jaren door? Welke positie nemen
Nolens en zijn poëtica in binnen het literaire landschap? Welke invloed heeft
hij (gehad) op collega-dichters en schrijvers?
De thematische
lemma’s aan het einde komen voor een stukje tegemoet aan deze nood. Het lemma
over varianten bij Nolens legt een link tussen de aanpassingen die de schrijver
in zijn vroegere werk maakt en de veranderende poëticale tijdsgeest. Het lemma
over voornaamwoorden in de poëzie van Nolens, dat geschreven is door
taalkundige Willy Vandeweghe, is dan weer prikkelend door de interdisciplinaire
aanpak. Maar al bij al zijn deze lemma’s een druppel op een hete plaat. De
andere lemma’s focussen vrij exclusief op die ene specifieke bundel en leggen
weinig links met de rest van Nolens’ oeuvre of het bredere literaire veld. Ze
geven wel iets weer over de receptie van de bundels, over waar deze of gene
recensent over struikelt, maar plaatsen dat te zelden in een ruimere context.
Enkele uitzonderingen
hierop zijn het lemma over Nolens debuutbundel Orpheushanden, waarin Dirk De Geest de bundel plaatst binnen de
toenmalige Labris-beweging, en het lemma over Voorbijganger, waarin Sarah Posman de vernietigende kritiek van Jos
Joosten kadert binnen twee conflicterende visies op de romantische poëtica. Ook
het lemma over Derwisj van Irena
Barbara Kalla doet een aanzet tot verdieping door – weliswaar in summiere
termen – iets weer te geven van het contrast tussen de lyrische poëzie van
Nolens en de subjectloze poëzie van Dirk Van Bastelaere.
De passages waarin we
een glimp opvangen van die onderliggende dynamiek zijn de interessantste. Op
andere momenten neemt de repetitiviteit soms de bovenhand. Aangezien Nolens
geen poëtica van de breuk hanteert, maar steeds verder bouwt op de thematiek
van zijn eerdere werk, is het niet onlogisch dat dezelfde thema’s doorheen de
lemma’s terugkomen. Maar wanneer je voor de tiende keer leest dat de poëzie van
Nolens bij nader inzien toch minder navelstaarderig, ego-gericht of narcistisch
is dan bepaalde critici meenden, krijg je toch een beetje het gevoel dat je in
cirkeltjes loopt.
In het voorwoord geven de De
Strycker en T’Sjoen aan dat dit boek geïnspireerd is op een traditie uit het
Duitse taalgebied. Daar bestaat al langer ‘een reeks prestigieuze handboeken
die telkens geheel aan het oeuvre van een canonieke auteur zijn gewijd en die
dienst doen als inleiding en naslagwerk’. Een dergelijk initiatief kan ik
alleen maar voluit toejuichen. Van mij mag het een reeks worden. Maar dan
liefst een met de diepgang en de reikwijdte die nodig is om duidelijk maken
waarom een auteur canoniek is.
Carl De Strycker, Yves
T’Sjoen: Nolens handboek, PoëzieCentrum, Gent 2018, 210 p. ISBN 9789056553371
© 2024 | MappaLibri