Preek over de val van Rome

Toen de jonge auteur met Corsicaanse roots Jérôme Ferrari vorig jaar de Prix Goncourt won met deze Preek over de val van Rome, werd er op het eiland alom victorie gekraaid omdat deze vermaarde prijs nu eindelijk eens naar een Corsicaan ging. Maar zo’n hymne op het trotse eiland is het boek helemaal niet geworden. Het schetst in tegendeel een nogal naargeestig, zwartgallig beeld van een primitieve samenleving van, om het zo te zeggen, een beetje achterlijke eilandbewoners, van wie de mannen, als ze niet op wilde zwijnen jagen, zich het liefst zo snel mogelijk een stuk in de kraag willen zuipen, en de vrouwen dit lijdzaam gadeslaan, als ze al niet terechtkomen in de prostitutie, die een logische uitwas lijkt van de nietsontziende toeristenindustrie van het hoogseizoen. Wie een beetje iets in zijn mars had, maakte dat hij wegkwam naar het vasteland (Parijs!) of naar nog verdere oorden, in het onmetelijke koloniale Franse rijk, althans toen dat nog bestond.

Toch is het Ferrari, die in zijn paar eerdere boeken Corsica en de Corsicaanse wortels altijd al een prominente rol liet spelen, niet in de eerste plaats te doen om een sociologisch verslag dan wel een zedenschets van zijn île de beauté, maar wil hij met dit kleine meesterwerk reiken naar een universele problematiek. Dat blijkt al uit de titel, die is ontleend aan kerkvader Augustinus van Hippo. Toen in het jaar 410 na Christus ongeruste gelovigen Augustinus kwamen melden dat Rome was ingenomen door een horde Visigothen, reageerde hij door niet één, maar een reeks preken aan de val van Rome te wijden, en wel om zijn geloofsgemeenschap ervan te overtuigen dat alles wat de mensen in dit ondermaanse met hun handen scheppen, elke ambitie die zij in hun gedachten koesteren, gedoemd is weer tot stof te vergaan. Dat ook de fiere hoofdstad van het Romeinse Rijk onder de voet kan worden gelopen, zou dus juist helemaal geen verbazing mogen wekken; de ware eeuwigheid ligt immers besloten in het hiernamaals. Maar meer dan in deze door Augustinus aangereikte oplossing lijkt de auteur en filosoof van opleiding Ferrari gefascineerd door de idee van de eindigheid, van de vergankelijkheid van ieder menselijk streven. Om Augustinus zelf te citeren: ‘De wereld is als de mens: hij wordt geboren, hij groeit op en hij sterft’.

In verschillende verhaallijnen, die worden onderbroken door — of gestructureerd naar — citaten uit de preken van Augustinus (‘Kijkt u wie u bent, want het vuur komt onherroepelijk’, ‘De mens vernietigt wat de mens maakt’ of ‘Want de wereld die God voor u heeft gemaakt is een vergankelijke wereld’), krijgt de lezer de lotgevallen van enkele leden van een Corsicaanse familie voorgeschoteld: Marcel, die het eilandleven ontvlucht door het in te ruilen voor het in wezen niet minder miezerige bestaan van een koloniaal ambtenaar in Zwart Afrika en daarna naar Corsica zal terugkeren om er in wrok zijn lange pensioenjaren te slijten. Zijn zoon Jacques en diens nicht Claudie, die met elkaar trouwen en mede om die familieschande naar Parijs emigreren en niets meer van hun afkomst willen weten. En ten slotte hun kinderen Aurélie, die archeologe wordt en op de site van de antieke stad Hippo in het huidige Algerije tevergeefs naar de verwoeste Kathedraal van Augustinus zal zoeken, en Matthieu, die juist enorm dweept met alles wat met Corsica te maken heeft, er al zijn schoolvakanties doorbrengt en onafscheidelijk wordt met de echte Corsicaan Libero. De beide boezemvrienden volgen samen de studie filosofie aan de Sorbonne, maar laten die gedesillusioneerd varen om vol goede moed een café te gaan uitbaten op Corsica.

In lange zinnen beschrijft Ferrari de glorieuze opkomst, de bloeiende ontwikkeling en vervolgens ook de onvermijdelijke, gewelddadige, ondergang van deze idyllische ‘wereld’ van het Corsicaanse café. Het begint ook allemaal zo mooi: een euforische harmonie tussen dorpsbewoners en mensen van buitenaf, authentieke producten uit de Corsicaanse binnenlanden, lekkere drankjes, aantrekkelijke serveersters, vlotte barkeepers. Wat wil een mens nog meer! En toch wordt het desastreuze einde op allerlei manieren aangekondigd. Bijvoorbeeld al helemaal aan het begin van de roman, wanneer cafébazin Marie-Angèle Susini ontdekt dat haar trouwe serveerster Hayet spoorloos verdwenen is om van haar ellendige horecaleven verlost te raken, en zij beseft dat deze verdwijning neerkomt op een maniakaal uitwissen van ‘alle jaren van je leven die je niet had willen leven’: ‘En terwijl ze nog een rondje pastis inschonk in glazen zo vol dat er geen water meer bij kon, begon Marie-Angèle te hopen dat Hayet, waar ze zich ook bevond en naar welke plek ze ook op weg was, zich misschien dan niet gelukkig voelde maar in elk geval wel bevrijd, en Marie-Angèle vergaarde al haar voorraden liefde om haar de zegen te geven en haar verder te laten reizen zonder haar vertrek te bezoedelen met rancune.’

Een passage als deze laat ook zien hoe goed de rustig meanderende verteltrant, met zinnen van soms wel een halve pagina of langer, zich leent om de vertelling te doorspekken met observaties, met bespiegelingen en milde ironie. Daardoor en door het alwetende vertelperspectief ontstaat er een zekere afstandelijkheid, die niets afdoet aan de empathie van de verteller met zijn personages, maar die de verschillende vertelde levens en werelden juist iets exemplarisch geeft en die ook een kiem van hoop biedt op ontsnapping uit dit melancholische universum van sterfelijke werelden. Om ten slotte Augustinus nog maar eens te parafraseren: Rome mag dan wel (zelfs meerdere keren) gevallen zijn, de Romeinen zeker niet!

Bekroond met de Europese Literatuurprijs 2015, tevens toegekend aan de vertalers Reintje Ghoos en Jan Pieter Van der Sterre.

Jérôme Ferrari: Preek over de val van Rome, De Bezige Bij Amsterdam, 2013, 237 p. ISBN 9789023478201. Vertaling van Le sermon sur la chute de Rome door Reintje Ghoos en Jan Pieter Van der Sterre



© 2024 | MappaLibri