De sprookjesverteller. Sprookjes van overal

4+ - Er is zo langzamerhand geen gebied meer dat Thé Tjong-Khing niet betreden heeft: de strip, het realistische kinderboek, het dierenverhaal, Bijbelverhalen, klassieke mythen en sagen en, sinds begin deze eeuw, het sprookje. In het afbeelden van de sprookjesfiguren en de ruimtes waarin die zich bevinden, heeft zich wel een ontwikkeling voorgedaan. Die zie je vooral goed als je zijn eerste sprookjesillustraties legt naast die uit de sprookjes die hij presenteerde onder de extra naam ‘de sprookjesverteller’ (omdat hij de tekst nu ook zelf schreef) vanaf 2007.  
 
Zowel in de weergave van de landschappen als in die van binnenruimtes en (de kleding van) de personages vallen een duidelijke vereenvoudiging en stilering waar te nemen. Personages krijgen zelfs soms iets popperigs doordat bewegingen en mimiek tot het uiterste beperkt worden. Stijf wordt het desondanks zeker niet. Een bos wordt weergeven als een strakke rand bomen met wat frommelig groen onder en boven, of als een cluster bijna tegen elkaar geplakte stammen, zoals in het sprookje van ‘Rafelkap’. Het park in ‘Chico en de kraanvogel’ is een groot groengeel grasveld met een rij kroonloze stammen als heipalen op een rijtje, de personages lijken er zojuist met de hand in geplaatst. Zelden iemand zo prachtig gestileerd zien vallen als de ministersvrouw in ‘Prinses Hase’. Alleen als je de bladzijde omkeert, zie je goed dat de mond als een klein o’tje van angst openstaat. Het zoontje van de boze stiefmoeder in hetzelfde sprookje kan het ook mooi, trouwens. Het barokke en beweeglijke, de zwierigheid, lijkt Thé te hebben afgezworen. Alleen in ‘Belle en het monster’ kan hij het niet laten de weelderigheid van de twee zussen flink op te blazen. Sommigen zullen die evolutie naar stileren jammer vinden, ik hou erg van deze manier van illustreren, in elk geval bij de sprookjes.
 
Hoewel er wel wat hoofden worden afgeslagen, personages vallen of neergeworpen worden, zijn de tekeningen nauwelijks eng of bedreigend. De dreiging zit hoogstens soms in een landschap of een ruimte, of in het iemand buitensluiten.
 
Na de meestal bekende verhalen in De sprookjesverteller en Meer verhalen van de sprookjesverteller (2009), met vooral Grimm-sprookjes, en een aparte bundel Sprookjes van Andersen (2016) heeft Thé nu van alles geplukt uit allerlei sprookjesverzamelingen. Hoe hij ze gevonden en geselecteerd heeft, vertelt hij niet, bijna elke vorm van verantwoording ontbreekt. Wel vermeldt hij onder de titel van het sprookje waar (ongeveer) het vandaan komt. Op drie na uit Europa, vijf uit het noorden (Noorwegen, Zweden (2 x), Scandinavië en Schotland), eentje uit Engeland en Italië. Veel verschil met de Grimm- en Andersen-bundels is er niet, de meeste verhalen behoren ook hier (tien van de dertien) tot de tover- en/of prins/prinsessprookjes.
 
Het geestige verhaaltje uit Italië (‘Chico en de kraanvogel’) is, denk ik, het minst bekend. De rijke edelman Chico geeft zijn voortreffelijke kok de opdracht een kraanvogel op tafel te brengen, zodat Chico er de vrouw op wie hij verliefd is mee kan imponeren. Tot zijn ergernis wordt de kraanvogel met maar één poot opgediend, maar de kok heeft daar een alleraardigste verklaring voor. Chico moet lachen en vergeeft het hem van harte. De sprookjesverteller spreekt de lezer hierover nog eventjes toe: zoveel gevoel voor humor zou veel minder ruzie opleveren in de wereld.  
 
De aanwezigheid van deze, relativerende, ik-verteller valt op. Zowel in het begin van een vertelling (‘Wie wil dat nou niet?’) als aan het eind wil hij graag even iets meedelen. Soms simpelweg de moraal gevend, soms helder oordelend (‘Tja, dat komt ervan als je jaloers bent’), soms ironisch en tegelijk activerend: ‘Kijk eens naar die tekeningen – daar klopt niks van! Verhalen vertellen kon hij wel, die Sindbad.’ Ruimte voor het zinnetje ‘En ze leefde(n) nog lang en gelukkig’ is er hierdoor niet, maar er zijn geen unhappy endings voor de helden en heldinnen. Behalve voor die in ‘De drie slimme dieven’, maar dat zijn dan ook dieven - het sprookje wijkt hier af van een Arabische variant, waarin de dieven er met de buit vandoor gaan.
 
Leuk is het om hier ook het sprookje van ‘Rafelkap’ weer aan te treffen. Het werd in 1980 (zie Rafelkap en andere verhalen van Ethel Johnston Phelps met illustraties van Margriet Heymans) gekaapt door de feministen omdat het eigenzinnige meisje zich niks aantrekt van wat passend zou zijn voor jonge vrouwen en blijk geeft van pure dapperheid. Evengoed ziet ze er op het eind uit als een prachtige prinses, en krijgt ze haar prins.
 
Bekendere sprookjes uit Sprookjes van overal zijn ‘Jaap en de bonenstaak’, ‘Belle en het monster’, ‘Joris en de draak’ (hier gepresenteerd als een sprookje uit Afrika en Klein-Azië) en ‘De drie biggetjes’. Thé Tjong-Khing vertelt ze aanstekelijk, bijna altijd beginnend met de geijkte tekst ‘Lang, lang geleden, heel ver hiervandaan, was/leefde er eens…’. Ze zijn al goed voor te lezen aan jonge kinderen, zelf lezen zal wel gaan vanaf een jaar of acht.  
 
Zoals veel goede sprookjesbundels is Sprookjes van overal echter toch vooral een boek voor het gezin. Het heeft hetzelfde formaat als de vorige bundels van de sprookjesverteller en is even verzorgd uitgegeven, met leeslint en bij bijna elk verhaal, naast kleinere, minstens twee paginagrote illustraties om meteen van te houden. Mijn favoriet: Belle en het monster aan tafel. Het beest is niet alleen op prachtige wijze een tikje teleurgesteld, de vloer (zo’n blokkengeval waar Thé in de sprookjesbundels erg van lijkt te houden) is een toonbeeld van fijnzinnig illustreren.
 
Thé Tjong-Khing: De sprookjesverteller. Sprookjes van overal, Gottmer, Haarlem 2018, 165 p. :ill. ISBN 9789025770136. Distributie L&M Books





© 2024 | MappaLibri