De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen

De spannende epiek van onze voorvaders
 
Toen schrijver en conferencier Bart Van Loo (°1973) rond zijn veertiende de zes aandoenlijke delen nationale geschiedenis van ’s Lands Glorie had verslonden, draaide naar eigen zeggen de poort van de grote geschiedenis open. In het bijzonder een prent van de hand van Jean-Léon Huens — de illustrator van de immens populaire reeks die verscheen bij uitgeverij Historia tussen 1949 en 1961 — zou Van Loo nooit meer loslaten. Op die bewuste prent 182 zijn twee soldaten te zien die het onderbesneeuwde lijk van Karel de Stoute vinden na de veldslag bij Nancy in 1477. Meer dan dit tot de verbeelding sprekend beeld had Van Loo niet nodig om, een goede dertig jaar later, op zoek te gaan naar de oorsprong van onze contreien. Zijn queeste mondde uit in De Bourgondiërs, een duizelingwekkende tijdreis door de late middeleeuwen die zo klaar als een klontje voor eens en altijd aantoont dat de Lage Landen niet meer of minder waren dan een, jawel, Bourgondische uitvinding.
 
Met zijn felgesmaakte Frankrijk-boeken keek Van Loo regelmatig ‘over het muurtje, de blik ging steevast zuidwaarts.’ Maar zo vraagt hij zich in een proloog af: ‘Hoe kon ik al die jaren mijn wortels zo hebben verwaarloosd?’ Om dit euvel recht te trekken begon Van Loo — al langer gebeten door de geschiedenismicrobe, zie bijvoorbeeld zijn voortreffelijke Napoleon-biografie — alle facetten van de oerbron van onze geschiedenis uit te spitten, namelijk de eenmaking van de Nederlanden. Een nieuw schrijfdoel was geboren. Al snel moest hij echter vaststellen dat hij, één, niet onder de Bourgondiërs uit kon en, twee, hij eigenlijk zowat een millennium terug in de tijd moest gaan om tot de échte oorsprong van onze ontstaansgeschiedenis te komen. Zijn verhaal over de roemrijke hertogen uit de veertiende en de vijftiende eeuw start hij dus bij de oude Bourgondiërs, de primitieve Germaanse volksstam die voor het eerst opdoemt in 406, uit ‘een grotendeels in nevelen gehuld tijdperk.’  
 
Gearrangeerde huwelijken, moord en brand
De structuur van De Bourgondiërs noemt Van Loo een omgekeerde piramide. De meer dan 600 pagina’s tellende pil bestaat uit vijf delen, die zich inderdaad degressief per tienvoud naar de spitse apotheose toe werken: het eerste deel bestrijkt bijna duizend jaar (406-1369), het volgende beslaat een eeuw (1369-1467). In het derde deel komt een decennium (1467-1477) aan bod en delen vier en vijf, tot slot, duren welgeteld respectievelijk een jaar (1482) en een dag. In het eerste deel, ‘Het vergeten millennium (406-1369)’, komt de voorgeschiedenis van de Bourgondiërs aan bod (hun Germaanse roots). In ‘De Bourgondische eeuw (1369-1467)’ maken we kennis met de pracht en praal van de machtige Bourgondische hertogen. In ‘Het fatale decennium (1467-1477)’ neemt de ultieme zakkenwasser Karel de Stoute de touwtjes in handen en in ‘Een beslissend jaar (1482)’ komen we alles te weten over het tragische lot van Maria van Bourgondië (en hoe haar lepe echtgenoot Maximiliaan er alles aan deed de Bourgondische macht eerst en vooral te bestendigen maar ook te vergroten). ‘Een gedenkwaardige dag (20 oktober 1496)’ behandelt het noodlottige huwelijk van Filips de Schone met Johanna van Castilië en in een iets kortere epiloog komt ‘De laatste Bourgondiër’, keizer Karel V, aan bod, de man wiens onderkaak minstens evenveel uit de kluiten was gewassen dan zijn rijk, waar de zon — zo wil de legende — nimmer onderging.
 
Al snel blijkt dat de Bourgondiërs qua smeerlapperij en machtswellust moeiteloos het goorste janhagel uit pakweg Game of Thrones naar de kroon steken. Intriges, wraak, moorden, verraad, overspel (met als resultaat kleine legers bastaardkinderen), bloedvergieten, onderdrukking, megalomanie, praalzucht: geen enkele zichzelf respecterende Bourgondische leider draaide er zijn hand voor om of zag er graten in. Voeg daar nog strategische huwelijken en flink wat politiek gekonkel bij en je hebt het geheime recept beet om een ongenaakbaar Bourgondisch rijk uit te bouwen. Om maar een frappant voorbeeld te schetsen van de oog om oog, tand om tand-principes van onze voorvaders: Jan zonder Vrees, zoon van Filips de Stoute, gaf in 1407 opdracht om zijn neef Lodewijk I van Orléans, de jongere broer van de Franse koning Karel VI, te vermoorden. Het was het begin van een Franse burgeroorlog. Twaalf jaar later nam de dauphin, de latere Karel VII en zoon van de waanzinnige Karel VI, wraak en vermoordde Jan zonder Vrees op de brug van Montereau. Jans opvolger, zijn zoon Filips de Goede, wreekte zich op zijn beurt op de dauphin door zich te alliëren met de Engelsen en het verdrag van Troyes af te sluiten, waardoor de dauphin werd onterfd van de troon van Frankrijk in het voordeel van koning Hendrik VI van Engeland. What comes around, goes around.
 
Het verhaal van Jeanne d’Arc is minstens even hallucinant. Van Loo geeft haar terecht een prominente rol in zijn Bourgondische kroniek, zo gretig zelfs dat het vermoeden rijst dat hier weleens een volgend boek zou kunnen inzitten. Als jonge boerendochter die stemmen hoorde, speelde La Pucelle een beslissende rol in de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk. Na een aantal verbijsterende militaire overwinningen overhaalde ze de dauphin, — ongetwijfeld een van de grootste slapjanussen en tweezakken uit de Europese geschiedenis — om zich tot Karel VII, koning van Frankrijk, te laten kronen in Reims op 17 juli 1429. Karel VII slaagde er evenwel niet in de Franse eenheid te herstellen en liet zijn weldoenster Jeanne d'Arc vallen als een steen. Uiteindelijk werd Jeanne door een kerkelijke rechtbank veroordeeld en eindigde ze op een brandstapel in Rouen (Van Loos beschrijving van dit vreselijk onrecht gaat door merg en been: het is een sterk staaltje van hoe hij geschiedenis echt tot leven weet te brengen).
 
Het culturele weefsel
De Bourgondiërs is niet alleen de verbazingwekkende beschrijving van de rise to power van een zootje ongeregeld noordelijke barbaren, maar ook een pregnante en begeesterende cultuurgeschiedenis. Zo probeert Van Loo te achterhalen waarom wij ons tot op vandaag met enig aplomb nog steeds Bourgondiërs durven te noemen. En wat die niet in te tomen drang naar overmatig gevreet en gezuip, of milder verwoord, die overvloedige en gulle levenskunst, te maken heeft met de aartsvaders van de Lage Landen. De omstandige beschrijvingen van de decadente huwelijksbanketten lichten alvast een tipje van de sluier, net als het onweerlegbaar feit dat het bekendste exportproduct van de Bourgondiërs eeuwenlang wijn was. Maar het is vooral in de kleinere details, de petites histoires, dat Van Loo zijn lezers een unieke inkijk biedt op het dagelijkse reilen en zeilen in het Bourgondische rijk. Erg leerrijk zijn bijvoorbeeld de stukken over de groeiende en dan weer tanende macht van steden als Brugge en Gent of de beschrijving van de opkomst van de boekdrukkunst.
 
Maar dé hoogtepunten in de omschrijving van het Bourgondische culturele weefsel zijn toch de passages over de kunstenaars Klaas Sluter, Jan van Eyck, Rogier Van der Weyden en Hugo van der Goes, die onder impuls van de Bourgondiërs hun meesterlijke werken konden maken. Het fragment over de totstandkoming van het Lam Gods is fenomenaal. Van Loo is van opleiding geen historicus, maar romanist. In het biografisch tabblad op zijn site formuleert hij het zo: ‘Mijn eerste liefde is en blijft de literatuur, maar sinds enkele jaren is de geschiedenis een gewaardeerde maîtresse geworden.’ Het is dan ook weinig verwonderlijk dat hij aan de hand van citaten en levensschetsen een grote brok literatuur verwerkte in zijn volumineus geschiedenisboek, waardoor de lezer een mooi en coherent beeld krijgt van de schone letteren in het Bourgondische rijk. Passeren onder anderen de revue: Karel van Orléans, François Villon, Dante Alighieri, Erasmus en Jacob van Maerlant. Zelfs het Nibelungenlied komt aan bod.
 
Meester van het gevleugelde woord
Van Loo werkte meer dan drie jaar aan De Bourgondiërs. En dat is er aan te merken: het is een uitzonderlijk goed gedocumenteerd boek. Achterin zorgt een uitvoerig notenapparaat voor meer duiding over onder meer de oorsprong van de aangehaalde citaten. Eveneens opgenomen: een bibliografie, een chronologie van de belangrijkste feiten (van 406 — de Bourgondiërs steken de Rijn over — tot 1585 — de val van Antwerpen), een namenlijst met alle historische figuren, een illustratieverantwoording, stambomen, kaarten en een exhaustief register. De royale bibliografie is meer dan alleen maar een uitputtende opsomming van informatiebronnen en heeft de vorm van een soort vademecum met nuttige en concrete leestips (inclusief een lijstje met historische romans rond het onderwerp). Het werk van vier gerenommeerde historici licht Van Loo eruit: Henri Pirenne, Wim Blockmans, Walter Prevenier en Johan Huizinga (van die laatste verscheen het standaardwerk Herfsttij der middeleeuwen precies 100 jaar geleden).
 
Andere belangrijke bronnen waren de Bourgondische en Dietse kroniekschrijvers, zoals onder anderen Georges Chastellain, Olivier de la Marche, Jan van Boendale, Eustache Deschamps en Enguerrand de Monstrelet. Zij waren een soort vliegende reporters van de tijd en gaven in hun kronieken een levendig beeld van bepaalde hoofdpersonages in het verhaal van de Bourgondiërs. Gelukkig voor historici werden de geldzaken van de Bourgondiërs scrupuleus bijgehouden door een rekenhof. Die boekhouding, waarin overijverige pennenlikkers de meest absurde onbenulligheden over de uitgaves van hun meesters rigoureus bijhielden en noteerden, is grotendeels overgeleverd. Dient het gezegd dat Van Loo zich gretig laafde aan deze zo goed als eindeloze bron van spitante details?
 
Wie Van Loo reeds op een podium bezig zag, weet dat deze bevlogen spring in ’t veld begiftigd is met een ongebreideld flux de bouche. Dat is niet anders in De Bourgondiërs. Hij hanteert de toon en schrijfstijl die we al kennen uit Napoleon (een personage waar Van Loo duidelijk nog niet van is afgekickt, want hier en daar steekt de kleine keizer aan de hand van een quote de kop nog even op). Van Loo schuwt de gezwollen taal niet, verre van. Zelfs met enkele oubollige oprispingen van narratieve metalepsis, waarin Van Loo de lezer direct aanspreekt, loopt hij moeiteloos weg. Hij is de meester van het gevleugelde woord en hanteert een heus arsenaal aan uitdrukkingen, zegswijzes en gezegdes, dit alles in grotendeels actieve zinnen die een enorme vaart generen en het verhaal een persoonlijke toets geven. Hoewel Van Loo bezig is met zeer ernstige materie sluipt er ook humor in het verhaal, maar altijd precies op de juiste momenten en in de juiste dosis. Het is maar een van de vele pluspunten van dit wonderlijke boek.
 
Van Loo tilt in De Bourgondiërs de teloorgegane kunst van de historische vulgarisatie tot een hoger niveau. Gedurende de hele rit heeft hij de teugels stevig in handen, zonder zich te verliezen in anekdotiek of speculaties. Van Loo presenteert veel feiten en weetjes (over de etymologie van sommige woorden bijvoorbeeld), maar hoe hij erin slaagt een even episch als complex verhaal aan de man te brengen, dwingt respect af. Hij is de ultieme geschiedenisleraar, de bezielde chroniqueur aan wiens lippen je hangt, de feilloze gids die je vakkundig langs de meest spectaculaire episodes van onze geschiedenis loodst en nieuwe inzichten biedt op lappen historiek die voorheen als duister te boek stonden. Wat mij betreft legt Van Loo met dit wervelend boek de nodige adelbrieven voor om aanspraak te kunnen maken op een Bourgondische titel, iets in de trant van Bartholomé Le Téméraire, of beter nog, Bartolomeus de Stralende, dan doet hij ten eerste meer recht aan de Germaanse betekenis van zijn voornaam én, ten tweede, aan de glans van zijn indrukwekkende prestatie. Ic houd, Bartolomeus.

Vanaf februari 2019 gaat Van Loo de hort op met een nieuw programma rond de Bourgondiërs. Bekijk de hele kalender van de tournee hier.
 
Bart Van Loo: De Bourgondiërs, De Bezige Bij, Amsterdam 2018, 607 p. ISBN 9789403139005. Distributie Standaard Uitgeverij 

© 2024 | MappaLibri