Diep en binnensmonds. Over Hercules, Richelieu en Nostradamus van Paul Snoek

Afgelopen jaar publiceerde het Gentse Poëziecentrum niet alleen dichtbundels maar ook enkele boeiende essays over poëzie. Vooral het Nolens-handboek, waarin allerlei facetten van de dichter Leonard Nolens aan het publiek werden voorgesteld, gooide hoge ogen. Dit jaar wordt die formule als het ware overgedaan in een afgeslankte versie. Het onderwerp is ditmaal de dichter Paul Snoek, die een paar decennia lang gold als de meest populaire Vlaamse dichter uit de (post-)experimentele traditie, maar die tegenwoordig zoals zovelen grotendeels is vergeten.
 
Aan die onterechte veronachtzaming wil dit boek met essays iets verhelpen. De publicatie, waarin is meegewerkt door negen essayisten – afkomstig uit de academische wereld maar ook de literaire sector --, focust met name op drie bundels die Paul Snoek in de jaren zestig van de vorige eeuw publiceerde en die hijzelf in interviews als een soort van trilogie beschouwde: Hercules (1960), Richelieu (1961) en Nostradamus (1964). Van deze bundels is trouwens tegelijk een nieuwe editie verschenen bij de Antwerpse uitgeverij Woolf. Het zijn teksten waarin het creatieve genie van Snoek het best tot zijn recht komt. De dichter heeft zich ontworsteld aan het modieuze experimentele jargon van zijn vroegste werk, en ondertussen heeft hij ook zijn eigen spreektoon gevonden: een combinatie van hymnische, haast religieuze zang en ironische beelden.
 
In alle opstellen uit deze bundel wordt de hooggestemde ambitie van Snoeks dichterschap uit de doeken gedaan. De dichter zag zichzelf (en bij uitbreiding zijn soortgenoten) als hedendaagse profeten en tegelijk ook als regelrechte alchemisten van het woord. Die religieuze en magische dimensie keert onophoudelijk terug, vooral omdat Snoek in een redevoering over ‘De waarheid van de dichter’ daarop sterk de nadruk heeft gelegd. Die redevoering vormt overigens een soort van leidraad door de opstellen uit dit boek. Vrijwel iedereen gaat mee in die positionering van de dichter, hoewel een tegendraadse lectuur daarvan allicht tot verfrissende resultaten had geleid. 
 
Veel aandacht gaat uit naar de denkbeelden van Snoek over literatuur, maar gelukkig gaat dat gepaard met grondige beschouwingen over een aantal gedichten. Vooral die detailanalyses zijn doorgaans boeiend omdat ze laten zien hoe de dichter, op basis van een beperkt aantal basisingrediënten, toch telkens nieuwe en intrigerende variaties neerzet: behalve de beeldspraak rond religie en magie is er bijvoorbeeld de grote aandacht voor de vier oerelementen van de kosmos. Tegelijk valt op hoe die beschouwingen in de val trappen die door Snoek zelf is uitgezet, wat resulteert in nogal repetitieve passages. De specifieke rol van de drie historische personages waaraan de bundels hun titel ontlenen, krijgt bijvoorbeeld nauwelijks aandacht, net zo min als de verwijzingen naar de toenmalige actualiteit die her en der nochtans terug te vinden zijn. Enigszins apart staat de uitvoerige beschouwing over de tekstgenese van het werk (die overigens elders al te lezen was).
 
Dit boek geeft bijgevolg heel wat informatie, maar tegelijk ontbreekt toch wel een synthetische blik op het dichterschap en de poëzie van een merkwaardig dichter. De publicatie had echter wel gewonnen bij een grondiger eindredactie; tal van stilistische fouten en onnauwkeurigheden zijn blijven staan, om nog maar te zwijgen van de vele overlappingen tussen de bijdragen (en soms zelfs in een en dezelfde bijdrage). Het zijn schoonheidsfouten bij een boeiende publicatie, maar ze zijn daarom niet minder jammer. 
 
Carl De Strycker, Yves T’Sjoen (red.): Diep en binnensmonds. Over Hercules, Richelieu en Nostradamus van Paul Snoek,  Poëziecentrum, Gent 2019,  155 p. ISBN 9789056551377

© 2024 | MappaLibri