De Odyssee van Pedro en Luisao

In zijn stilaan indrukwekkend oeuvre van historische romans met de zestiende eeuw als kader, grijpt Joris Tulkens vaak terug naar bekende figuren: Erasmus, Vesalius, Thomas More, Johanna van Castilië bijgenaamd ‘de waanzinnige’, Nicolaas Cleynaerts… In zijn nieuwe roman, De odyssee van Pedro en Luisao, voert hij minder bekende figuren op. In een als proloog opgevatte tekst wordt direct de sfeer geschetst. Eind 15de eeuw worst in een door de katholieke koningen Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië ondertekend edict-generaal de dato 31 maart 1492 de definitieve uitwijzing van de joden geregeld: ‘we zeggen en bepalen dus dat alle joden zonder onderscheid van geslacht of leeftijd, samen met hun zonen en dochters, niet later dan eind juli van het gezegende jaar 1492 onze Koninklijke bezittingen en heerlijkheden dienen te verlaten en dat ze het niet moeten wagen dit land ooit weer te betreden.’
 
Huiveringwekkend, zo’n decreet, zeker als je hierbij terugdenkt aan de nazi-verschrikkingen en het ook nu weer opduikende antisemitisme. Meer nog: de omzwervingen van hoofdfiguur Pedro do Couto, die de opdracht die hij van zijn vader meekreeg – ‘Zoek de verloren stammen van Israël’ – ter harte neemt, stellen binnen het bredere kader van de diaspora de Palestijns-Israëlische problematiek (weer) ter discussie. Een bedenking als deze zegt veel: ‘Is er voor ons, joden, een andere keuze dan te zoeken naar een gebied, een regio, een land waar we veilig zijn?’
 
Tulkens heeft zijn roman opgebouwd als een dubbelverhaal: aan de ene kant is er, telkens bij het begin van een nieuw hoofdstuk, het verhaal van de zwarte vrouw Morena, die onderdak en bescherming zoekt en vindt in het klooster van de grauwzusters van Hasselt anno 1628 en volgende. Wie zij is, hoe te verklaren valt dat zij over een toch wel grondige medische kennis beschikt, hoe uiteindelijk het instituut van de kerk meent ermee te moeten omgaan: het levert op zich al, zeker in het slothoofdstuk dat volledig aan haar is gewijd, een boeiend en indringend relaas op. In de figuur van Morena laat Tulkens ook alle eraan voorafgaande verhaalmomenten ineenvloeien, dit dan via de dagboeken van Pedro do Couto en diens zoon Luisao. Op die manier brengt hij een periode van bijna anderhalve eeuw in kaart en laat (weer eens) zien hoe hij zich weet in te leven in de beschreven periode.  
 
Het corpus van de roman voert de lezer mee op de odyssee van Simon ben Menassah, die later, eens hij vanuit Spanje in Lissabon is terechtgekomen, de naam Pedro do Couto aanneemt. Hij maakt de dramatische vierde (en laatste) ontdekkingsreis van Columbus mee, komt nadien in Ethiopië terecht. Daar bezoekt hij de joodse enclave van Pape Jan, nadat hij door diens ‘prinses’ verleid werd omdat zij een blanke troonopvolger op de wereld moet zetten. Even dreigt het verhaal hier door de nadrukkelijke aandacht voor het occulte en alles wat erbij hoort, te ontsporen, maar Tulkens weet toch weer tijdig terug te keren naar de realiteit van toen. Een realiteit die vaak bloedig wordt ingekleurd door de gewelddaden tussen christenen, joden en moslims. En hoe actueel klinkt dan deze idee: ‘Wie ‘orthodoxie’ zegt, impliceert dissidentie, en wie dissidentie ontdekt, organiseert vervolging.’
 
Joris Tulkens: De odyssee van Pedro en Luisao, Davidsfonds, Leuven 2019, 463 p. ISBN 9789059089907. Distributie Standaard Uitgeverij 

© 2024 | MappaLibri