Barbara
Baert is als gewoon hoogleraar verbonden aan de vakgroep Kunstwetenschappen van
de KU Leuven. Voor haar publicatie De uil in de grot deed ze een beroep
op academici, kunstenaars en kunstliefhebbers om een kunstwerk naar keuze te
bespreken. Met respect voor de verscheidenheid aan invalshoeken die haar aanpak
oplevert (‘iedereen kijkt nu eenmaal anders en niet iedereen heeft de
achtergrondkennis van een kunstwetenschapper’) opent zij letterlijk en
figuurlijk de blik van de lezer op de geselecteerde kunstwerken. Mede door de
extrapolatie bij elk van de bijdragen van de gastauteurs geeft zij het boek een
bredere, meer omvattende dimensie mee, die binnen het totaalaanbod van werken
een pittige, leesbare en zeker ook erudiete introductie biedt op een aantal
aspecten van het kunstenaarschap.
Barbara Baert gaat
daarbij te werk volgens een vast patroon: aan de tekst van de gastauteur voegt
zij middels wat ze zelf omschrijft als een ‘dialoog’ met de schrijver van het
betreffende stuk of middels een ‘doorkijk’ een verdere inkijk toe over andere
werken die op een of andere manier te relateren zijn aan het besproken werk, of
neemt zij de lezer mee in een denkproces over het wezen van de kunst en de
kunstbeleving zelf. De titel, De uil in de grot, ontleent zij aan het
schilderij ‘De tuin der lusten’ van Jheronimus Bosch, dat door Thomas
Vanderveken wordt benaderd zonder ook direct antwoorden te formuleren: ‘De
onopgeloste vraag of dit schilderij een waarschuwing is voor, of net een ode
aan de lusten?’ In haar ‘dialoog’ met Vanderveken gaat Baert dan dieper in op
‘het fenomeen van de grot en op een steeds wederkerend motief in het werk van
Bosch: de uil.’
In wezen ligt aan de basis van dit mooi geïllustreerde boek de vraag die
Barbara Baert zich als kunstwetenschapper blijvend stelt: waar ligt de eigen
aard en betekenis van de iconografie, waar situeert zich het belang van het
lichaam ‘als drager van het artistieke zelf’. Baert argumenteert in haar woord
vooraf:
‘Elk kunstwerk, elke verbeelding
wordt mogelijk gemaakt door het mysterie van de onzichtbaarheid die zich heeft
verlegd naar het tastbare vlees met als enige doel ‘plastisch’ te zijn.’
Wat in deze bewoordingen nog abstract en niet zo direct te
plaatsen valt, wordt in de bijdragen verder aanschouwelijk gemaakt. Zij heeft
het over de verhouding tussen woord en beeld in de kunstgeschiedenis, dit naar
aanleiding van de tekst van Cathérine de Zegher over Anselm Kiefer. Berlinde de
Bruyckere schrijft over ‘Maria met kind‘ van Dirk Bouts en biedt zo Barbara
Baert de kans dieper in te gaan op het moeder en kind-thema in de kunst. Van de
overige bijdragen in dit boek – zonder uitzondering alle even boeiend en
verrassend – onthoud ik vooral die van Dirk Braeckman (over Lili Dujourie),
Anne-Mie Van Kerckhoven (over Joseph Beuys), Rinus Van de Velde (over Philip
Guston) en Dirk De Wachter (over Francis Bacon).
Aan het slot noteert Barbara Baert, aansluitend op de
benadering van Mark Eyskens van werk van Vincent van Gogh, dat deze drie vragen
er echt toe doen in de discipline van de kunstwetenschappen: ‘De
scheppingsdrang van de kunstenaar, de genese van het beeld en de blik van de
toeschouwer’. Met deze bedenking voor ogen kan de lezer van De uil in de
grot zich laven aan de rijkdom van ideeën en visies die eruit spreekt.
Barbara Baert:
De uil in de grot, Pelckmans Pro, Kalmthout 2019, 255 p. ISBN 9789463370882.
Distributie Pelckmans Uitgevers
© 2024 | MappaLibri