Begin 2019 overleed de Gentse filosoof Etienne Vermeersch, een man die,
naast zijn reputatie als een begeesterend docent vooral bekend werd voor zijn
interventies in het publieke debat rond hete morele hangijzers als abortus,
euthanasie en de hoofddoekendiscussie. Hij was vaak ook zeer zichtbaar in
belangrijke commissies rond ethische onderwerpen. Daarnaast toonde hij ook een
grote betrokkenheid bij het ecologisch debat, waarin hij met De ogen van de
panda (1988) een klassieke tekst schreef die helaas niet buiten de taalgrenzen
bekend is geworden.
Door zijn vele optredens in de publieke sfeer heeft Vermeersch heel wat
teksten geschreven waarin hij als ethicus over eigentijdse problemen nadacht.
Een aantal daarvan werd eerder gebundeld in Van Antigone tot Dolly (1997),
maar lang niet alles was in boekvorm te verkrijgen. Vermeersch’ belangrijkste
ongebundelde teksten zijn nu, samen met een selectie interviews, opiniestukken
en ongepubliceerd materiaal, gebundeld door Johan Braeckman en Dirk
Verhofstadt, die eveneens een (soms wat hagiografisch getinte) inleiding
schreven. De essays zelf zijn uitstekend en diepgravend. De lezer laat zich dan
ook best niet misleiden door de titel Nagelaten geschriften: het gaat
hier niet om een samenraapsel van verspreide snippers. Hoewel er ook een aantal
kortere opiniestukken in gebundeld zijn, bestaat de kern van het boek uit
vlijmscherpe analyses waarin Vermeersch genadeloos de vloer aanveegt met alle
opvattingen die de rationaliteit tarten.
Een centrale ethische as in
Vermeersch’ denken is de autonomie van de mens – een verlichtingsgedachte die
hij in zijn volle rijkdom weet open te vouwen en toe te passen op heikele
discussies zoals het euthanasiedebat of doping in de sport. Autonomie is voor
Vermeersch gebaseerd op een paradoxale vrijheid. Die vrijheid is paradoxaal
omdat echte vrijheid niet absoluut is en evenmin het ontbreken van regels of
beperkingen veronderstelt. ‘Er is helemaal niets fout aan gedetermineerd zijn,’
schrijft hij. ‘Het hangt er alleen van af waardoor men wordt
gedetermineerd. Vrij zijn, in de authentiek waardevolle zin van dat woord,
betekent niet dat we door niets worden bepaald, maar dat we bepaald zijn door
onszelf en wel door wat we als de hoogste instantie in onszelf beschouwen. Wie echt
autonoom is, wordt niet gedreven door willekeurige beslissingen, maar stelt
zichzelf wetten en wordt door niets anders dan door zichzelf bepaald.’ Dat
laatste is trouwens niets anders dan een etymologische explicatie van het
begrip autonomie: zichzelf de wet stellen.
Autonomie is ook de ethische
sleutel tot Vermeersch’ beschouwingen (uit 1998) over het toen nog relatief
nieuwe fenomeen van stalking. Veel van wat hij schrijft, laat zich nu lezen als
een bijna profetische voorafschaduwing van het publieke debat over MeToo.
Stalking draait immers om het inspireren van angst in het slachtoffer, dat
daardoor de autonome controle over zijn of haar leven verliest. Het is evenwel
een trieste ironie van de MeToo-discussie dat ze op haar beurt een
identiteitspolitiek denken heeft aangezwengeld dat eveneens drijft op angst en
morele terreur (door bijvoorbeeld speech codes en andere morele dictaten
uit te vaardigen die mensen ervan moeten weerhouden te zeggen wat ze werkelijk
denken uit angst voor repercussies). Bijgevolg lijkt Vermeersch ook het debat
over de afrekencultuur die we vandaag kennen te hebben voorvoeld. Een
afrekencultuur is immers evenzeer een angstcultuur: iedereen moet vandaag
vrezen dat een fout woord of een verkeerd begrepen gedrag absolute
karaktermoord op de sociale media of het einde van een carrière kan betekenen.
In de tekst
over stalking is Vermeersch trouwens ook bijzonder sterk wanneer hij ingaat op
het belang van Spinoza als inspirator voor zijn autonomiedenken. Spinoza is in
veel opzichten even radicaal als Nietzsche, maar geniet door omstandigheden
(hij leefde in een minder hippe eeuw dan Nietzsches late negentiende; hij wordt
geassocieerd met religie; zijn teksten zijn soms onwaarschijnlijk moeilijk waar
Nietzsche de bedrieglijke schijneenvoud van het aforisme kiest) niet dezelfde
populariteit. Vermeersch’ bewondering voor Spinoza is evenwel pikant omdat
Vermeersch’ belangrijkste filosofische nemesis in de beperkte arena van
het Vlaamse publieke debat zo vaak de conservatieve Leuvense filosoof Herman De
Dijn was, die zelf een Spinoza-specialist is.
Bijzonder actueel blijft ook
Vermeersch’ opstel over multiculturalisme. Daarin maakt hij een onderscheid
tussen racisme en rootisme (ook het onderwerp van verschillende opiniestukken).
Als racisme mensen in hokjes steekt en discrimineert (of erger) op basis van
hun biologische afstamming, dan is rootisme de tegengestelde beweging waarbij
mensen zich als groep organiseren en verbonden voelen door hun biologische
afstamming – vaak als respons op een afwijzende (racistische) tendens binnen
een autochtone gemeenschap. Wat Vermeersch over rootisme schrijft, is brandend
actueel in de huidige discussie rond identiteitspolitiek zoals die onder meer
wordt bekritiseerd door Elma Drayer in haar eveneens zopas verschenen boek Witte
schuld. Zowel racisme als
rootisme zijn duidelijk vormen van identiteitspolitiek: het inzetten van de
eigen identiteit als moreel wapen tegen de ander. In dit opzicht bevatten de Nagelaten
geschriften ook een bijzonder exhaustieve ongepubliceerde analyse van de
hoofddoekendiscussie waarin Vermeersch betoogt dat het gebruik van de hoofddoek
als symbool van een identiteit uiteindelijk deel uitmaakt van een poging om zich
buiten de westerse maatschappij te stellen. Hij ziet de compromisloze
strijdvaardigheid rond de hoofddoek in bepaalde moslimkringen heel duidelijk
als een vorm van gevaarlijke en radicale identiteitspolitiek die als enig
oogmerk heeft de sociale vrede te verstoren.
Als het boek een aantal zeer
sterke essays bevat, dan biedt het de lezer daarnaast ook de gelegenheid om her
en der, ook in de minder omstandige stukken, prachtig geformuleerde observaties
en inzichten te vinden. Vermeersch had de reputatie zeer analytisch en
didactisch te zijn, en die kwaliteiten komen in dit boek zeer nadrukkelijk naar
voren. Steeds weer weet hij complexe gedachten en subtiele inzichten scherp,
helder en begrijpelijk te formuleren. Die inzichten zijn niet noodzakelijk
nieuw of origineel, maar ze maken indruk door de helderheid waarmee Vermeersch
ze uitdrukt – een luciditeit die er een zekere intellectuele finaliteit aan
geeft. In een tekst over het medisch beroepsgeheim (uit 1989) vinden we
bijvoorbeeld het volgende over de essentie van ethisch handelen: ‘Het
wezenlijke is niet dat men geen vergissingen maakt of dat men aantoont een
voorschrift te hebben gevolgd. Men is waarlijk een ethisch mens wanneer men een
beslissing neemt die men bereid is te verdedigen met verwijzing naar alle waarden
die in het geding zijn’.
Hier, zoals in zoveel andere bijdragen, geeft Vermeersch
blijk van de complexiteit van het menselijk bestaan, dat zich onmogelijk in
vaste regels laat vatten, en dat integendeel eist dat wij als autonome wezens
zelf tot verdedigbare besluiten en handelingen komen. Het vergt intellectuele
en ethische lenigheid veeleer dan vastheid in de leer om op zo’n manier ethisch
in het leven te staan. De teksten in dit boek onderwijzen stuk voor stuk een
dergelijke ethische houding door in de praktische denkoefening het goede
voorbeeld te geven.
Etienne Vermeersch, Johan Braeckman en Dirk Verhofstadt (sam.): Nagelaten
geschriften, Houtekiet, Antwerpen 2019, 480 p. ISBN 9789089247520. Distributie
VBK België
© 2024 | MappaLibri