Jean Rhys

Jean Rhys (1890-1979), pseudoniem van Ella Gwendoline Rees Williams, is opgegroeid op Dominica, maar werd onder de hoede van een tante op haar zestiende van dit tropische, Caribische eiland naar het Verenigd Koninkrijk gestuurd.
 
Haar kennismaking met het kille Engeland heeft ze verwerkt in het sterk autobiografische verhaal ‘Opening en beginners, alstublieft’. Daarin raakt ze ook de existentiële leegte aan die haar op een dag op kostschool in Cambridge overviel en haar een leven lang parten zou blijven spelen: ‘Allicht, voorgevoelens, noodlotsgedachten hadden me eerder ook wel beroerd, koud en klam als de vleugels van een vleermuis, maar nooit zozeer als op die dag. Wanhoop, geelgrijs als hun luchten. Ik bleef bij het raam staan kleumen en dacht: wat moet er van me worden? Wat doe ik hier toch?’
 
Een lichtpunt was het succes dat ze oogstte met de schooltoneelopvoeringen. Ze was dan ook zielsgelukkig met de steun van haar ouders, toen ze zich verder op drama wilde toeleggen. De academie waar ze de opleiding ging volgen, plaatste mettertijd echter vraagtekens bij haar vorderingen en bijgevolg bij haar toekomst als actrice. Het grootste struikelblok was haar zangerige, creoolse accent. Na dit verdict draaiden haar ouders de geldkraan dicht en gingen ze er stilzwijgend van uit dat Jean naar huis terug zou keren. Voor dat idee was zijzelf evenwel niet gewonnen. Ze deed auditie voor een rol als revuemeisje in een rondreizend operettegezelschap en kreeg het baantje. In haar eigen levensonderhoud voorzien, bleef niettemin onhaalbaar.
 
Veel van haar verhalen gaan over vrouwen die in het interbellum alles op alles zetten om een eigen leven te leiden en daarbij vaak afhankelijk zijn van slecht betalende werkgevers. Aan de start zijn ze jong, verleidelijk en streetwise, gaandeweg raken ze getekend door de meedogenloze realiteit, om tot slot oud, afgeleefd en eenzaam te eindigen. Vanuit haar eigen ervaring beschrijft Jean Rhys met verve hoe kwetsbare, aan lager wal geraakte vrouwen op zit-slaapkamers wonen in groezelige – veelal Londense – wijken, waar ze zijn overgeleverd aan hospita’s die hun wantrouwen jegens de handel en wandel van alleenstaande huursters niet kunnen verbergen. Als die ploeterende vrouwen ook nog eens de neiging hebben, om zich – net als de schrijfster zelf overigens – te verliezen in alcohol en onder invloed bijwijlen de openbare orde te verstoren, roepen ze nog meer argwaan en ergernis op en verkommeren zo almaar verder.
 
Tijdens de Eerste Wereldoorlog ontmoette Jean Rhys in Londen de Nederlandse journalist, schrijver en bohémien Jean Lenglet (pseudoniem Edouard de Nève). Ze trouwden in 1919 en gingen in Parijs wonen, waar ze doorgaans op zwart zaad zaten. Een welgekomen afwisseling was de tijd dat Lenglet secretaris was van de Japanse commissie die toezicht hield op de ontwapening van Oostenrijk en Hongarije. In die periode, die terugkomt in de verhalen ‘Vienne’ en ‘Temps Perdi’, leefden de twee afwisselend in Parijs, Wenen en Budapest. Lenglet raakte echter verwikkeld in duistere geldzaken. In 1924 leverden die hem een gevangenisstraf van enkele maanden op. Intussen had het koppel een dochter van twee, die ze tijdens hun omzwervingen uitbesteedden. Eerder kregen ze een zoontje, dat kort na de geboorte aan een longontsteking overleed.
 
Tijdens Lenglets gevangenschap begon Jean Rhys een verhouding met Ford Madox Ford, een Britse schrijver en literatuurcriticus, die in 1924 het magazine Transatlantic Review uitgaf, waarin hij vooral de toen opkomende modernistische auteurs een forum gaf. Hij moedigde ook Jean Rhys aan om zich voluit toe te leggen op het schrijverschap.
 
Haar eerste verhalenbundel verscheen in 1927. Er volgden er nog verschillende, evenals meerdere romans. In 1939, na de publicatie van de roman Good Morning, Midnight, verdween de schrijfster van de radar. Pas aan het eind van de jaren zestig – twee huwelijken verder inmiddels – kwam ze terug en verwierf ze wereldfaam met De wijde Sargasso zee. Deze roman is opgevat als een prelude op Charlotte Brontës Jane Eyre en beschrijft hoe Rochester in Brits West-Indië geen aansluiting vindt bij het exotisme van de regio en zich vanuit dit wantrouwen afkeert van zijn vandaar afkomstige echtgenote, waardoor die eerst van hem en vervolgens van zichzelf vervreemdt.
 
In het voorwoord van Alle verhalen laat Jan Brokken vallen dat Jean Rhys regelmatig tegen haar uitgeefster zei dat het moeilijk was om een goede eindscène te vinden, omdat een roman of een kortverhaal een vorm heeft en het echte leven meestal niet. Dit ontbreken van een verrassende slotnoot, zoals Jean Rhys dat zelf ervoer, is in heel wat van haar verhalen merkbaar. Het stoort echter nauwelijks, omdat ze meer sfeer schept dan dat ze rond een plot werkt die om een pointe vraagt.
 
Alle fases van haar leven alsook haar breekbare persoonlijkheid zijn voelbaar in de mix van (semi)autobiografische en fictieve verhalen. Er zit veel afwisseling in deze verzamelband, al is de ondertoon er wel constant een van desillusie, want ‘hoe dan ook, er komen barstjes. Er komen altijd barstjes’. Toch gaan haar geplaagde personages niet ten onder. Hun bestaan wordt zelden een onomkeerbare tragedie, dit omdat ze niet breken, maar buigen in de storm.
 
Jean Rhys: Alle verhalen, Orlando, Amsterdam 2019, 415 p. ISBN 9789493081130. Vertaling van The collected short stories door W.A. Dorsman-Vos en Lisette Graswinckel. Distributie Elkedag Boeken

© 2024 | MappaLibri