Remco
Campert is met zijn negentig jaar een van de nestors van onze letterkunde. Hij
blijft evenwel nog steeds actief als schrijver, ook al heeft hij zich de
jongste tijd vooral toegelegd om ‘kortere’ vormen: columns en gedichten.
Daarbij is de lange ervaring van de schrijver ongetwijfeld een pluspunt.
Campert weet immers voortreffelijk toegankelijkheid en stilistisch vernuft met
elkaar te combineren. De schrijver is ook in zijn verzen telkens een prozaïst,
en in beide genres wordt de anekdote vaak verbonden met commentaar om de
situatie te veralgemenen.
In zijn jongste
bundel meet Campert zich, niet verwonderlijk, vooral met de eindigheid van het
bestaan. Boeiend is vooral hoe hij de dood niet ziet als een soort van
tegenstrever maar als een inherent bestanddeel van zijn eigen ik. Zijn lichaam
wordt als het ware mee door de dood bewoond, en daardoor krijgt die een
bevreemdende intimiteit: in die zin krijgt de dood een persoonlijk gezicht,
wordt hij ‘mijn dood’. Toch is hij niet enkel een onafwendbare zekerheid, maar
evenzeer een geduchte concurrent. Dat leidt ertoe dat in deze gedichten Campert
voortdurend de dood te vlug af tracht te zijn.
Dat duel wordt in tal van
variaties uitgebeeld. De verzen zijn kort, haast minimalistisch maar de
intensiteit is er niet minder om. De dichter komt woorden te kort, maar net
door de schraalte van zijn stem tracht hij zijn taal uit te benen tot wat
essentieel is. De hoofdletters zijn achterwege gebleven, net als de leestekens,
en de tekstblokken zijn soms maar enkele regels lang.
Remco Campert: Mijn dood en ik, De Bezige Bij, Amsterdam
2019, 42 p. ISBN 9789403180809. Distributie Standaard Uitgeverij
© 2024 | MappaLibri