Mijn vaders hand

Aan zijn roman Mijn vaders hand laat Bart Chabot een aan Gerrit Achterberg ontleend motto voorafgaan: ‘Jeugdvoorvallen komen als lijken bovendrijven’. Wanneer die herinneringen precies naar boven komen, wordt in de roman duidelijk bepaald: de ik-verteller is met een zware, levensbedreigende bloedvergiftiging opgenomen in het ziekenhuis en ziet als in een koortsdroom zijn voorbije leven aan zich voorbijflitsen, meer specifiek dan zijn jeugd die allerminst onbekommerd was. Dat de ik het overlijdensbericht van zijn vader in de krant moet lezen, dwingt hem bijna letterlijk te overdenken wat zijn vader voor hem betekend heeft en na te gaan waarom hij twintig jaar lang geen enkel contact meer met hem heeft gehad.  
 
Vooraan in het boek stelt de ik zich op zijn ziekbed deze allesbepalende vraag: ‘Ben ik eigenlijk ooit jong geweest?’ Eindelijk, nu na zijn moeder ook zijn vader is overleden, weet hij zich gewapend om een en ander definitief uit te klaren. De lezer wordt dan, 51 korte hoofdstukken lang, mee in de sfeer getrokken die het leven van de ik tot een (kleine) hel hebben gemaakt. Die lezer mag er ook van uitgaan dat de ik heel dicht bij de persoon van de schrijver aanleunt. Toch is en blijft Mijn vaders hand een roman.  
 
In interviews wees Chabot er bv. op dat de broer die hij in werkelijkheid heeft, hier vervangen is door een zus, die zich bij de zich steeds weer aandienende conflicten in het gezin het liefst afzijdig houdt. Uiteraard speelt bij een roman ook het principe van de selectieve benadering mee: de momenten die worden gememoreerd zijn geordend in functie van het dramatische effect dat de schrijver wil bereiken. Tussen vader en zoon Chabot is de kloof altijd bijzonder diep geweest, ‘een wijdte die we beiden aangenaam vonden en eerder wilden vergroten dan verkleinen. Het was zo al erg genoeg.’  
 
Hoe erg moet het voor een kind zijn geweest door zijn vader niet met de voornaam te worden aangesproken, maar met ‘mislukte figuur’, ‘misselijkmakend mannetje’, ‘stuk verdriet’ of simpelweg ‘die daar’. En, terugkerend in vaders aanpak, diens uitspraak wanneer weer eens wat misgelopen is op school of thuis: ‘je bent nog niet jarig’. Mooi is dan de reactie van de zoon: ‘Klopt, dat is pas over zeven maanden’. Hoe dan ook, de jongen moet naar uitwijkmogelijkheden op zoek. Wat hem hierbij in de eerste plaats helpt, is de fantasie. Zo verbeeldt hij zich een ander leven wanneer hij ’s avonds of ’s nachts de sterrenhemel bekijkt, de onmeetbaarheid proevend van een ruimte waar hij zichzelf kan zijn. Of nog:  
 
‘Ik begroef veel van wie en wat ik was op een plek in het diepst van een denkbeeldig bos. Een plek die in de jaren die volgden, schuil zou gaan onder een steeds hogere laag aarde, afgevallen blad en opschietende struiken en jonge bomen: een plek die voor anderen onvindbaar zou zijn, en misschien zelfs op den duur voor mij.’  
 
Een afrekening is Mijn vaders hand dan weer niet. Bart Chabot laat tussen de lijnen door verstaan dat zijn ouders – de hardvochtige vader, de moeder die zich wegcijfert voor haar man - in wezen hun ouderschap niet echt een plaats konden geven in hun eigen bestaan. Zo wordt de roman niet alleen een ‘onthutsend boek’ (zoals op het omslag staat), maar even goed een schrijnend boek over gevoelsarmoede, die mensen isoleert in hun bestaan.
 
Bart Chabot: Mijn vaders hand, Amsterdam, De Bezige Bij, 2020, 410 p. ISBN 9789403174105. Distributie Standaard Uitgeverij


© 2024 | MappaLibri