Feestelijke
spraakverwarring
Heldere taal veronderstelt 'een
spreker die weet wat hij wil zeggen, een aanspreekbare toehoorder, een
gemeenschappelijke taal en een gemeenschappelijke ervaring van de dingen waar
we over spreken'. Aldus de Franse surrealist, dadaïst en patafysicus René
Daumal (1908-1944) in het voorwoord van Het drinkgelag. Een trilogie van de
dorst. Als aan die voorwaarden niet voldaan is, vervalt gepraat tot
geklets, geklets tot wartaal. Evengoed, waarschuwt Daumal, is de keuze voor een
steriele, transparante taal zoals Esperanto zinloos. Beide vormen van
non-communicatie demonstreert Daumal in de psychedelische vertelling Het
drinkgelag.
Een gewaarschuwd mens is er twee waard. Daarom raad ik u aan, alvorens u zich
in dit literaire zuipfestijn stort, eerst het nawoord van de vertaler te lezen.
Prikkelend beschrijft Maarten Elzinga zijn huiver en wanhoop bij het aannemen
van de vertaalopdracht, nadat de uitgever (Marc Vleugels) onthulde dat menig
vertaler voor dit 'speciale aanbod' beleefd bedankt had. Vleugels vond dat het
Nederlandstalige publiek deze vertaling 'verdiende' en Elzinga liet zich
vermurwen.
Vrijwel meteen nadat hij La Grande Beuverie begon te lezen, zakte de
moed hem in de schoenen. 'Waar was ik aan begonnen?' Ootmoedig bekent Elzinga
dat chaos en dronkenschap hem overmanden en dat hij de weg kwijtraakte in maar
liefst drie labyrintische universums in een 'duizelingwekkend spiralerend
verhaal'. Hij kreeg er ook ontzettende dorst van. Finaal kwam dan toch de
aha-ervaring: de vertaler vatte de driedimensionaliteit van het verhaal en de
wisselende perspectieven, waarop de schellen hem van de ogen vielen. Elzinga begreep
dat Daumals Drinkgelag 'een absoluut geniaal, griezelig perfect gecomponeerd
meesterwerk' is. Daar sluit ik me volmondig bij aan. Behalve
een wonderlijke dissectie van taal is Het drinkgelag als
maatschappijsatire griezelig actueel.
La Grande Beuverie
verscheen aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog en bereikte slechts een
klein publiek. Samen met de andere leden van 'Phrères simplistes', zijn
filosofisch-literair genootschap, hield Daumal zich onledig met metafysische
vraagstukken en het schrijven van poëzie in 'zeer vrije verzen'. Hij
experimenteerde met geestverruimende middelen en wenste op te gaan in een
'andere, intens reële wereld, eeuwig en ogenblikkelijk, een gloeiende vuurzee
van realiteit en evidentie.' Zijn korte leven lang bleef hij zoeken naar
manieren om bij leven het nirwana te bereiken. In Het drinkgelag combineert
Daumal zijn hang naar mystiek met een 'onverstoorbare luciditeit, een zeldzaam
relativeringsvermogen en een feilloos gevoel voor ironie', aldus Elzinga.
Als je dorst hebt,
ben je in niets geïnteresseerd, of je doet maar alsof. Dan begin je gewoon te
drinken. De verteller in Het drinkgelag wil geordend en helder verslag
uitbrengen van het op handen zijnde zuipfestijn. Hij steekt van wal met een
troebele introductie van het gezelschap en loodst de lezer onverwijld een
mistig landschap in: 'We wisten niet meer of we met z'n tienen waren of met
duizenden. In elk geval waren we alleen.' De drinkers zitten op lege tonnen,
gereed om zo veel mogelijk te drinken en te luisteren, want er is een debat
aangekondigd, 'een steekspel met woorden of iets in die geest'.
In beschonken
toestand brengt de verteller een volmaakt onsamenhangend relaas van de meest
vreemdsoortige gesprekken, waarin taal op alle mogelijke manieren misbruikt
wordt. De sprekers rollen 'een guirlande van vertrouwde woorden' uit, verkopen
de meest stupide uitspraken als onomstotelijke waarheden en strooien met
onderzoeksresultaten van diepgravende studies door obscure natuurkundigen en
patafysici. Ze doen alsof ze elkaar snappen, maar niemand weet precies waarover
de ander het heeft. Versuft zitten ze erbij, als figuranten in een droom. Het
drinkgelag ontaardt in een totale spraakverwarring en het gezelschap leegt drie
keer het glas om de ongemakkelijke stemming te verdrijven.
In een belendende ruimte
ontwaart de verteller – hij alleen – door een openstaande deur enkele illustere
figuren. Hij herkent de zestiende-eeuwse satiricus François Rabelais en Alfred
Jarry, grondlegger van de patafysica, beiden uitgedost met wonderlijke
attributen. In de gelagzaal staan valse profeten op, die in een mum van tijd
een schare volgelingen vergaren. Enkele weerbarstigen sluiten zich op in een
kast om een verhandeling te schrijven. De verteller sluit zich nergens bij aan
(behalve bij de dorst) en wil het liefst ontsnappen. Hij zoekt de uitgang maar
wordt tegengehouden met de woorden: 'Er zijn hier maar drie uitgangen, meneer.
De waanzin en de dood.'
Op miraculeuze wijze slaagt de verteller er toch in te
ontsnappen. Hij belandt in een universum bezaaid met wonderlijke machines en
waar de meest excentrieke figuren rondlopen. Hier huizen de Makers, die
succesvol nutteloze dingen vervaardigen en imaginaire levens bedenken. Onder
het schedeldak van de Makers van Nutteloze Letteren huist een vernuftig
machientje, dat onophoudelijk woorden vermaalt en nonsens uitbraakt. In een
steriele wereld van schijn, marionetten en fantomen, ontmoet de verteller de
reporter Egomet, die in het geniep de gang van zaken komt bestuderen om er een
verslag over te publiceren, getiteld: Het drinkgelag. Dit alter-ego van
Daumal wil de tegenstelling aantonen tussen, enerzijds, 'de ontredderde zielen
die iets meer proberen te voelen dat ze leven, maar die zich bij gebrek aan een
leidraad verliezen in slemperij en afgestompt raken door brouwsels waarvan
niemand opknapt', en, anderzijds, het fantoomleven in kunstmatige paradijzen.
Ook wil hij een alternatief aanreiken.
Het moge
duidelijk zijn dat in dit schijnuniversum volstrekt nutteloze arbeid verricht
wordt ten dienste van een abstracte, universele waarheid. De hoogste rang wordt
er bekleed door de Zuiveraars, die met elke waarheid die ze vinden in
kristalheldere, inhoudsloze taal hun toehoorders bedwelmen. De wanhopige lezer,
intussen ongetwijfeld dronken van woorden, is in een duizelingwekkend doolhof
van mogelijkheden beland.
Ook de verteller sombert, want
hoe zou hij ooit kunnen kiezen tussen de vicieuze cirkel van de drank en die
van kunstmatige paradijzen? Onaangekondigd valt hij door een luik uit de hogere
wereld pardoes op een strozak in de gelagzaal van de lagere wereld. Van de
drinkers geen spoor. Hij twijfelt aan zijn mentale vermogens en vraagt zich af
of hij nu niet alle grenzen van de waarschijnlijkheid heeft overschreden en
zich er misschien maar beter uit redt door zijn hoofdpersoon wakker te maken en
hem te laten zeggen: 'het was dus maar een droom'. Of die aloude truc ook zal
werken?
Het
drinkgelag refereert aan Plato's Symposion. Plato achtte het
gesproken woord hoger dan geschreven teksten, slechts zwijgende imitaties van
een levendig gesprek. Deze gedachte is een van de leidmotieven in Daumals
roman. Net als in Symposion gaan de personages in Het drinkgelag
na hun filosofische gesprekken, voor zover ze niet in slaap zijn gesukkeld door
de drank, uit elkaar met 'de suggestie dat het echte leven weer gaat beginnen
en dat ze nog van alles te doen hebben'. Waarschijnlijk zal de lezer na zijn
delirium iets gelijkaardigs overwegen.
René Daumal: Het drinkgelag. Een
trilogie van de dorst, Vleugels, Bleiswijk 2019, 160 p. Vertaling van La Grande
Beuverie (en nawoord) door Maarten Elzinga. ISBN 9789078627937
© 2024 | MappaLibri