Dat Coetzee de laureaat geworden is van de Nobelprijs 2003,
lokte o.m. in ‘zijn’ Zuid-Afrika tegenstrijdige reacties uit. Dat zijn oeuvre,
maar evengoed zijn houding tegenover zijn land getoetst zou worden aan die van
Nadine Gordimer, die in 1991 de Nobelprijs kreeg, lag voor de hand. Coetzee
woont en werkt momenteel in Australië. De stap die hij hiermee heeft gezet,
wordt hem niet overal in dank afgenomen.
Coetzee voelt zich niet geroepen
verantwoording af te leggen. Hij staat alleen bij hoge uitzondering een
interview toe — en dan is dat nog geen garantie voor een vlot gesprek —, wat
hij te zeggen heeft, staat in zijn werk. Zo eenvoudig is dat. Een oeuvre dat
overigens bijzonder boeiend en intrigerend is, ook en vooral dan vanuit het
perspectief van de evolutie die zich er gaandeweg in aftekent.
Toen zijn roman Life & times of Michael K. in 1983
bekroond werd met de Booker Prize, mocht aangenomen worden dat Coetzee meteen
ook internationaal zou doorbreken. Uitgevers haastten zich om, in het spoor van
de het jaar voordien al vertaalde roman Waiting for the barbarians (Wachten op
de barbaren) het werk in het Nederlands te laten vertalen (Wereld en wandel van
Michael K.). Ook zijn eerste romans, Dusklands (Schemerlanden) en In the heart
of the country (In het hart van het land) verschenen toen in het Nederlands.
Een veelgelezen auteur werd Coetzee echter allerminst. Het bleef wachten op de
tweede Booker Prize-bekroning, die er kwam in 1999 voor zijn roman Disgrace (In
ongenade).
De vraag kan gesteld worden wat toentertijd verkeerd liep.
Coetzee stelde zich, zeker met romans als Wachten op de barbaren en Wereld
& wandel van Michael K. duidelijk boven alle partijpolitieke discussies,
meer nog: 'De verschijnselen die ik beschrijf in Barbarians komen zeker niet
alleen in Zuid-Afrika voor. Het zijn verschijnselen die voorkomen in landen
waar de kwestie van de zogenaamde nationale veiligheid overheersend wordt, waar
zo’n nationale veiligheid vaak niets meer betekent dan het voortbestaan van dat
bepaalde regime'. (‘Haagse Post’, 12.11.1983). Coetzee kiest, zeker op dat
moment van zijn literaire evolutie, nadrukkelijk voor de allegorie.
In Wachten
op de barbaren, de roman waarvoor hij naar mijn aanvoelen eerder de Booker
Prize had verdiend dan voor Wereld & wandel van Michael K., verwoordt
Coetzee op een huiveringwekkend-indringende manier ‘het’ systeem van
onderdrukking. Hoofdfiguur is een niet bij name genoemde magistraat die in een
eveneens naamloos land op zijn manier het grensstadje beheert dat onder zijn
bevoegdheid valt. Met de barbaren, in werkelijkheid een ongevaarlijke groep
nomaden, die in de ogen van het Rijksbestuur wel een voortdurende dreiging
inhouden) heeft hij een modus vivendi uitgedokterd, die beide partijen vrede en
rust waarborgt.
Met de tussenkomst van het Derde Bureau, aangevoerd en opgejut
door kolonel Joll, komt aan die toestand van relatieve rust een eind. De
magistraat kiest uiteindelijk de zijde van een van de gebrutaliseerde
slachtoffers van Jolls mensonterende praktijken en veroordeelt zodoende
zichzelf tot even erge vernederingen en martelingen. Coetzee legt via de
gewetenscrisis van zijn magistraat, die zich gesteld weet voor de keuze tussen
plicht en innerlijke stem, op allegorische wijze de excessen bloot waartoe
dictatoriale en/of militaire regimes in staat zijn.
Michael K. — de verwijzing naar Kafka ligt voor de hand —,
zet in de naar hem genoemde roman samen met zijn oude en zieke moeder een
hallucinante tocht op die haar een vredige dood moet waarborgen op de boerderij
waar ze geboren is. Als ze onderweg sterft, neemt hij haar as mee, hij
overleeft op een verlaten boerderij door er pompoenen te kweken en komt
uiteindelijk in een heropvoedingskamp terecht. Ten slotte vlucht hij, de weg
terug naar Kaapstad, de plaats die hij eerder ontvlucht was. De cirkel is rond
gemaakt, alleen heeft Michael K. nog enkele pompoenzaadjes bij zich, symbool
van de innerlijke drang naar bevrijding die hij nooit heeft willen opgeven.
Net
als voor de magistraat in Wachten op de barbaren kan voor Michael K. geen
logische, d.w.z. aan de concrete werkelijkheid gebonden categorie worden
toegewezen. Ergens in de roman zegt de officier die hem behandelt, dat zijn
patiënt 'de duisterste aller duistere figuren blijft', de outsider ('Ik ben een
van die gelukkigen op wie niemand ooit een beroep doet') die tegen wil en dank
gedwongen wordt (of althans: dat wil ‘men’) binnen de krijtlijnen van een
onrechtvaardige maatschappij te ‘wandelen’.
Het thema van verdrukking en machtsmisbruik, met eraan
gerelateerd de excessen van het apartheidsregime, komt eveneens, thans binnen
een roman die nadrukkelijk de relatie tussen werkelijkheid en fictie verkent,
aan bod in Foe (Foe / Mr. Foe en Mrs. Barton) , een hertoetsing van het klassieke Robinson-verhaal. Meer nog
dan in de vorige romans speelt Coetzee in Foe een intrigerend, maar soms te
verregaand spel met verwijzingen en metaforen. In The master of Petersburg (De
meester van Petersbrug) vertrekt Coetzee van een bijna identiek uitgangspunt:
centraal in de roman staat de figuur van F.M. Dostojewski en diens roman Boze
geesten. Hoofdthema is dit keer de confrontatie met het eigen tekort, een
complex psychologisch proces dat op gang wordt gezet door de dood van de zoon
van Dostojewski.
Met Age of Iron (IJzertijd / IJzeren tijd) focust Coetzee op een directere
manier op de Zuid-Afrikaanse problematiek. Met als kaderverhaal de brief die
een stervende moeder schrijft aan haar dochter die het land is ontvlucht, wordt
het toenemende geweld in het land onverbloemd in kaart gebracht.
Ontwerp van een (literair) ik
J.M. Coetzee mag dan een afkeer hebben van interviews —
waarin trouwens steevast wordt verwacht van hem dat hij over alles zijn mening
zou verkondigen — de tip van de sluier die altijd over zijn leven is blijven
hangen, wordt gedeeltelijk opgelicht in de autobiografische romans Boyhood,
scenes from provincial life (Jongensjaren, scènes uit de provincie) en Youth (Portret van een jongeman). Coetzee vertelt
openhartig over zijn kinderjaren. Zijn verste herinneringen zijn gesitueerd in
het provinciestadje Worcester. Coetzee portretteert zichzelf als een bijzonder
jongetje, dat zich op school wegstopt, maar thuis een kleine tiran wordt, die
zich nukkig opstelt tegenover zijn moeder.
Intimistisch bijna zijn de
bladzijden die hij wijdt aan de bezoekjes die hij als kind bracht aan
Voëlfontein, de voorouderlijke boerderij langs vaderskant. Als hij 13 is,
verhuist het gezin naar Kaapstad. De vader raakt totaal aan de grond, terwijl
het jongetje zichzelf moet zien te oriënteren in een omgeving die de dromen die
hij eerder koesterde, totaal aan diggelen dreigt te slaan. In Portret van een
jongeman staat de geestelijke en psychische ontwikkeling centraal die ‘een’
jongeman doormaakt tussen zijn 19 en 22. Kan het dat Coetzee ietwat terugschrok
voor het openhartige uit Jongensjaren?
Heel wat elementen verwijzen naar zijn
leven, maar toch blijft het kernmotief dit: 'De vraag wat zijn dagboek in mag
en wat voor altijd verhuld moet blijven raakt de kern van alles wat hij
schrijft'. In zijn ontwerp van een literair ik verkent Coetzee, indringend als
altijd, de grenzen van het autobiografische schrijven. De paradox als thema:
die van de jongeman die zich heen en weer geslingerd weet tussen wetenschap en
kunst, tussen plicht en roeping. En met ook hier weer, op de achtergrond dan,
de spanning tussen twee landen en twee culturen: Engeland en Zuid-Afrika.
Intrigerend is dan verder het ontwerp van een alter ego, de
schrijfster Elisabeth Costello. De figuur duikt voor het eerst op in The lives
of animals (Dierenleven), waarin Coetzee teruggrijpt naar de
vorm van een fabel om zijn ideeën te verduidelijken over de manier waarop
mensen met dieren omgaan. Onder meer het feit dat hij in het boek de holocaust gekleineerd
zou hebben, maakte de fabel tot een van zijn meest besproken boeken, zeker
omdat hij het jaar voordien (eindelijk) ook internationaal was doorgebroken met
Disgrace. Met Elisabeth Costello gaat Coetzee weer een stap verder in het
ontwerp van zijn literair (alter) ego. En nog maar eens staat het boek in het
teken van de paradox: allegorie versus waarneming, goed en kwaad, leven en
dood.
De schaamte voorbij
Naar echte Coetzee-normen gemeten is Disgrace, tot nader
order ‘de’ Coetzee-roman, erg toegankelijk, zeker vanuit de politieke
implicaties die erin verweven zitten. Zonder moraliserend te worden wijst
Coetzee blank Zuid-Afrika op zijn verantwoordelijkheden om mee te bouwen aan
een leefbare toekomst. Het is een onthutsend, beklemmend en confronterend boek
geworden, dat mede door de gedurfde visie die eruit spreekt, (ook) in
Zuid-Afrika heel wat stof deed opwaaien.
Vader en dochter Lurie staan
aanvankelijk lijnrecht tegenover elkaar. Als Lucy verkracht wordt en nadien
weigert een abortus te laten uitvoeren, meer nog: als zij bereid blijkt met
haar overweldiger te trouwen omdat dit nu eenmaal de prijs is die zij (de
blanken) moet betalen voor het verleden, dan beseft ook haar vader dat er in
het post-apartheidstijdperk geen weg terug meer is.
Oorspronkelijk zou het boek
in vertaling verschijnen onder de titel ‘Schaamte’. De schaamte om wat kon en
mocht gebeuren in een verleden waar momenteel iedereen in Zuid-Afrika moet
leren mee omgaan, de schaamte om wat kan gebeuren als de blanke een stap terugzet,
de schaamte van de vader die zijn dochter niet de bescherming kon geven die zij
nodig had bij de gewelddadige overval…
Het had gekund, zoals zoveel had gekund in Coetzee’s oeuvre.
Met dit oeuvre ben je nooit klaar. Zoveel wordt gezegd, maar evenveel, en daar
kom je al lezend heel snel achter, wordt verzwegen of hoogstens gesuggereerd.
Zoals in die enig mooie uitspraak die hij Elisabeth Costello in de mond legt,
een vraag eigenlijk die de lezer creatief
moet beantwoorden:
'Een visioen, een opening, zoals de hemelen worden
geopend door een regenboog als het ophoudt met regenen. Is het voldoende voor
oude mensen om af en toe zulke visioenen te hebben, zulke regenbogen, als
troost, voordat het weer begint te plenzen? Moet je te krakkemikkig zijn om mee
te dansen voordat je het patroon in de passen herkent?'
© 2024 | MappaLibri