Wie was ik. Strafregels

Alfred Schaffer is bij het grote publiek niet zo bekend, maar kenners schatten zijn poëzie erg hoog in. 

 Zijn bundel Mens dier ding hoort bij de hoogtepunten van het afgelopen decennium, ook al is de bundel bij de grote prijzen uit de boot gevallen; hij kreeg in Vlaanderen evenwel de Paul Snoek Poëzieprijs, wat toch een kleine compensatie genoemd mag worden. In die bundel evoceerde Schaffer de legendarische Afrikaanse leider (rebel, tiran?) Shaka Zoeloe. Belangrijker dan de historische geschiedenis op zich was evenwel de enorme taalkracht die van de bladzijden spatte. Het lineaire verhaal van een leven en een brok politieke en militaire geschiedenis werd omgezet in een caleidoscoop van stemmen en taalregisters.  

Met zijn nieuwe bundel gaat Schaffer verder op die weg, maar ditmaal zoekt hij zijn thema dichter bij huis. In feite stelt hij zich de vraag naar zijn eigen verleden. De ogenschijnlijk banale titel verraadt tegelijk de meest essentiële vragen van een mens: de vraag naar de eigen identiteit, de vraag naar het verleden (ben ik dezelfde mens of is het denkbaar dat iemand een ‘ander’ wordt), de vraag naar de wortels waaraan wij zijn gegroeid. Wat bij veel dichters aanleiding zou geven tot nogal sentimentele herinneringen en melancholie wordt onder de pen van Schaffer een experiment op diverse vlakken. Zijn ‘strafregels’, om de ondertitel van de bundel te memoreren, zijn deels voortgekomen uit de druk van het verleden, waardoor de romantische melancholie bij momenten ver weg is. Intimistische fragmenten wisselen af met theatrale uiteenzettingen of hilarische scènes. Wie of wat ‘ik’ is komt, met andere woorden, maar tot stand via de taal, en al onze verhalen zijn op zijn hoogst omcirkelen van een identiteit die in feite onvatbaar is.
 
Dat vloeiende of hybride idee van een identiteit is niet alleen modieus, het is ook in de werkelijkheid geworteld. Schaffer is de zoon van een Arubaanse moeder en een Nederlandse vader, en momenteel is hij werkzaam in Zuid-Afrika. Hij is dus niet alleen een wereldburger, hij is iemand die als het ware grenzen en mobiliteit belichaamt. In deze bundel komt dat extra tot uiting doordat niet zozeer het sprekende ik centraal staat als wel de zoektocht naar de moeder en de oorsprong. De bundel opent met een surreële kinderherinnering waarin de overledenen (wit en zwart) spreken, en op de daaropvolgende bladzijde wordt dat spectrum uitgebreid tot de rituelen van de voorouders en hun manier om het verleden actueel te houden. Die complexe voorgeschiedenis wordt belichaamd door de moederfiguur, die voortdurend wordt opgevoerd en aan het woord komt, in die mate zelfs dat op den duur onduidelijk is wie de spreker nu is: de moeder of de zoon? Daarbij maakt de dichter gebruik van erg uiteenlopende teksttypes. Op diverse plaatsen zijn mails opgenomen met een spam-achtige boodschappen (over geld en geluk), en een reeks ‘Impromptu’-teksten lijkt wel de doorslag van een praatprogramma op radio of televisie waar de dichter de moeder ontmoet voor een diepte-interview.
 
De vele anekdotische gegevens confronteren ons bruusk met een tijdbeeld en een mentaliteit die vandaag allerlei vragen oproepen maar nog niet zolang geleden vanzelfsprekend waren. Het zijn vragen naar gender (de achteruitstelling en betutteling van vrouwen), naar ras (de koloniale omgang met anderen), naar sociale klasse. Tegelijk wordt voortdurend het verband gelegd met het heden, aangezien ook de lyrische ik zich onophoudelijk met dezelfde kwesties geconfronteerd weet. Uiteindelijk zijn het eens te meer vragen naar de manier waarop de notie ‘identiteit’ wordt ingevuld door individuen, door de gemeenschap, door de gevestigde orde. Schaffer kiest daarbij doelbewust voor een verregaande hybriditeit om onze manier van etiketteren in vraag te stellen. Tegelijk biedt hij ons een indringend en confronterend perspectief op onze actuele maatschappij.
 
Deze bundel is in meer dan een opzicht vergelijkbaar met het succesvolle Mens dier ding, maar tegelijk neemt de thematiek ditmaal de eigen familiale situatie als uitgangspunt. Het gaat echter niet om autobiografische lyriek, laat staan naïeve belijdenisgedichten. Schaffer bespeelt ongeveer elk denkbaar taalregister om te laten zien hoe identiteit ook ‘retorisch’ tot stand komt, via clichés en uitspraken, via paradoxen en onzekerheden. In feite berust elk idee van identiteit tot op grote hoogte op gissingen en verzinsels, op het feit dat wij allerlei losstaande feiten verbinden tot een betekenisvol en samenhangend verhaal. In die zin stemt deze bundel onophoudelijk tot nadenken. Meesterlijk, in alle opzichten.  
 
Alfred Schaffer: Wie was ik. Strafregels, De Bezige Bij, Amsterdam 2020, 107 p. ISBN 9789403183107. Distributie Standaard Uitgeverij 

© 2024 | MappaLibri