De andere Spinoza. De twee wegen naar het ware geluk

Spinoza wordt vaak aangehaald als een voorloper van zowel moderne als postmoderne radicale opvattingen en denkrichtingen. Net zoals zoveel filosofen wordt hij dan vooral vanuit eigentijdse bekommernissen gelezen: een praktische vraagbaak voor antwoorden op vragen waar we nu mee worstelen, waarbij een partijdige of selectieve lectuur praktische handvatten aanreikt die als puzzelstukken in het eigen project kunnen worden ingebracht. Daarbij wordt onvermijdelijk voorbijgegaan aan de eigenheid van Spinoza’s denken binnen de culturele context (het Europa van de zeventiende eeuw) waarin hij schreef. Met name zijn eigen diepgelovigheid wordt in dergelijke lectuur vaak over het hoofd gezien. In dit nieuwe boek wil Spinoza-expert Herman De Dijn, emeritus-hoogleraar aan het Leuvense Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, terugkeren naar Spinoza zelf. In die zin is dit een boek dat niet als eerste inzet heeft om bij te dragen aan hedendaagse debatten (al maakt de auteur met name in de afsluitende beschouwingen wel een aantal observaties in die richting). De opzet is historisch en didactisch: een heldere introductie in het denken van Spinoza.   

Deze opzet ontspint zich langs twee assen, die opgebouwd zijn rond de twee meest invloedrijke werken die Spinoza schreef: de Tractatus Theologico-Politicus en de notoir moeilijke Ethica. De ambities, complexiteit en implicaties, maar ook de coherente onderlinge verbondenheid van beide werken worden door De Dijn helder en verhelderend in de verf gezet, waarbij hij met name benadrukt hoe centraal het (weliswaar eigenzinnige) godsgeloof van Spinoza in dit hele project was. Beide boeken presenteren namelijk twee verschillende paden naar het religieuze heil: de Tractatus tekent de weg uit voor de massa, en met name een weg waarin gehoorzaamheid aan de goddelijke wet, maar gekoppeld aan de prioriteit van de seculiere wet (wat dus een praktische scheiding tussen staat en religieus geweten impliceert), centraal staat, terwijl de Ethica het pad uitstippelt voor de enkeling die over het abstracte denkvermogen beschikt om de principes van een filosofische ethiek te bevatten en in de praktijk te brengen.
 
In de Tractatus was het met name Spinoza’s ambitie om aan te tonen hoe godsdienst en vrijheid van denken met elkaar verenigbaar waren – wat van hem een radicaal modern denker maakt. Gehoorzaamheid aan de goddelijke wet, die voor de gewone gelovige wordt vertolkt via verhalen en beelden, is de weg naar het heil. Naastenliefde staat hierbij centraal, al benadrukt Spinoza dat het aan de wereldlijke leiders toekomt om te bepalen hoe die naastenliefde zich naar de praktijk moet vertalen. Immers, politieke leiders kunnen niet tolereren dat eenieder het eigen handelen invult naar de religieuze dictaten van het eigen geweten – dat leidt immers tot praktische chaos. Vandaar dat het belangrijk is om gehoorzaamheid aan de wetten te combineren met een wettelijk verankerde gewetensvrijheid – wat voor Spinoza ook de vrijheid inhoudt om het geloof kritisch te bevragen. Vrijheid van denken is voor Spinoza in eerste instantie vrijheid tot (oppositioneel) spreken, maar niet vrijheid van handelen. De Dijn legt zeer goed uit hoe en waarom deze spanning tussen religie en politiek bij Spinoza in balans wordt gehouden en wat de interne logica is van zijn soms verbluffende stellingen.
 
Die balans wordt voor een groot deel bepaald door de achterliggende Spinozistische godsidee, die vaak verkeerd wordt uitgelegd als een (proto-)atheïsme of een vorm van pantheïsme. In werkelijkheid handelt het hier om een panentheïsme, waarbinnen alles dat bestaat zijn grond heeft in God. God is dus alles, maar niet als een ziel die alle materie doordesemt, en evenmin als een personalistische scheppende God of als de vergaderbak van al het materieel bestaande. God is veeleer de voortbrengende oorzaak van al wat is. En al wat is, ontwikkelt en ontplooit zich volgens onwrikbare natuurwetten die wij slechts moeilijk kunnen bevatten, maar die in hun effecten goed noch kwaad zijn: het zijn gewoon manifestaties van die natuurwetten. ‘God of de Natuur’ (Deus sive Natura) betekent voor Spinoza dan ook dat de natuur, namelijk de wereld waarin wij leven, niets anders is dan het zich ontplooien van een aantal natuurlijke wetmatigheden. Dit betekent dat het kwaad in de wereld op zich neutraal is: het is het gevolg van de natuurwetten die zich onpersoonlijk voltrekken. Er is dan ook geen toeval in de natuur: wat toevallig of onrechtvaardig lijkt, lijkt alleen maar zo omdat onze geest de achterliggende wetmatigheden niet kan bevatten. Maar ook onze ziel of ons intellect maken deel uit van het goddelijke Intellect, waardoor wij in potentie toch de mogelijkheid hebben om inzicht te krijgen in de principes die het bestaan bestieren – en dat inzicht is wat in de Ethica wordt gepresenteerd.
 
Spinoza’s panentheïstische godsbeeld wordt door De Dijn verder ontwikkeld in zijn presentatie van de Ethica, waarin Spinoza, net als in de Tractatus, uitgaat van een tragisch mensbeeld: de mens is gekenmerkt door kwetsbaarheid en wanhoop in dit aardse tranendal, en net zoals later de existentialistische filosofie, stelt Spinoza de vraag hoe de mens zich overeind kan houden in confrontatie met de perplexiteit van het leven. ‘Spinoza richt zich tot de enkeling die het leven ervaart als een ‘ziekte tot de dood’’ en voor wie ‘de ervaring van de onmacht van het leven en de haast wanhopige zoektocht naar redding’ overweldigend zijn. Hiertoe ontwikkelt hij een deugdenethiek als een soort zielsgeneeskunde, waarbij uiteindelijk enkel inzicht in het goddelijke Intellect dat de grond is van alles tot zielenrust kan leiden. De motiverende gedachte daarbij is dat het heil ligt in het inzicht in de dynamiek van het bestaan, zodat men zich kan losmaken van bijgeloof en waanvoorstellingen zodat het intellect ‘zich in volle autonomie kan ontwikkelen’. De Ethica wil de lezer tot de inzichten brengen die nodig zijn om de logica van God en de wereld te begrijpen.
 
Men kan zich hierbij niet van de indruk ontdoen dat Spinoza’s denken zich althans ten dele heeft ontwikkeld als een filosofisch coping mechanism voor zijn eigen positie als extreme buitenstaander in zijn cultuur: hoe kan ik het onrecht dat mij wordt aangedaan plaatsen en rechtvaardigen? Hoe kan ik God begrijpen of denken om het bestaande te rechtvaardigen? Dat doet niets af aan de absolute originaliteit van Spinoza’s denken, maar het kan mogelijk mee verklaren waarom iemand het soort denken zou ontwikkelen dat we bij Spinoza vinden (al moeten we ons absoluut hoeden voor een lectuur die het denken zonder meer reduceert tot een psychologisch symptoom). Deze filosofie is duidelijk het werk van iemand die zonder illusies (een intellectuele bondgenoot voor liefhebbers van Machiavelli en Nietzsche) maar met een diep geloof naar de wereld kijkt. Immers, Spinoza’s filosofie betekent dat wij het lijden dat wij ervaren ook moeten aanvaarden, zelfs al lijkt het redeloos. Dat kan men alleen argumenteren als er een diep godsgeloof achter schuilgaat veeleer dan atheïsme: alles wat is, is in God, en drukt de goddelijke geest (de natuurwetten) uit, ook al is het (vanuit mijn perspectief) onrechtvaardig. Deze God is echter radicaal onpersoonlijk.
 
In dit kort bestek kan onmogelijk worden ingegaan op de complexiteiten die achter al deze ideeën schuilgaan, temeer omdat Spinoza zijn gedachten more geometrico zeer coherent en logisch opbouwt. Daarom heeft het boek van De Dijn ook een systematische aanpak: geen lopend commentaar op Spinoza in de strikte zin, maar wel een stap-voor-stap presentatie van het centrale bouwwerk van Spinoza’s denken. De Dijns heldere (maar daarom niet altijd makkelijke) uiteenzetting maakt Spinoza begrijpelijk maar brengt tegelijk zijn radicale alteriteit aan het licht, met name wat betreft de centrale plaats van God in zijn denken. Veeleer dan een proto-atheïst was Spinoza een denker wiens moderniteit paradoxaal genoeg gegrond was in een diep en radicaal godsgeloof. Zelfs in het aangezicht van de wanhoop en ontreddering van het bestaan. Men kan hierin een element van een credo quia absurdum vinden, al was dit godsgeloof voor Spinoza toch vooral een zaak van absolute rationaliteit. Tegelijk wordt ook duidelijk hoe men een aantal van Spinoza’s denkbeelden kan transponeren naar een post-religieus materialistisch wereldbeeld (wat vandaag ook de facto gebeurt). In dit boek wil De Dijn echter recht doen aan Spinoza zelf, en de plaats van God in diens denken inzichtelijk maken. Dat doet hij op een bijzonder verhelderende manier.
 
Makkelijke lectuur is het niet altijd, maar wie kennis wil nemen van het denken van Spinoza in diens eigenheid alvorens er creatief mee aan de slag te gaan (en dat is toch wat de intellectuele eerlijkheid vereist), zal vandaag geen betere gids vinden dan dit boek van Herman De Dijn.
 
Herman De Dijn: De andere Spinoza. De twee wegen naar het ware geluk, Pelckmans, Kalmthout 2020, 256 p. ISBN 9789463105835 

© 2024 | MappaLibri